Naar inhoud springen

Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

35

geworpen worden en weer terug te keeren, en zoo tot in 't oneindige. De beweging van het geld, die door den kringloop geld—waar—geld voortgebracht wordt, is een onbegrensde.

Wat is echter de drijfkracht dezer beweging? De beweeggrond van den kringloop waar—geld—waar is duidelijk. Schijnt daartegenover de kringloop geld—waar—geld niet zinneloos? Als ik een bijbel verkoop om voor de opbrengst brood te koopen, dan is de waar van het einde van den kringloop een andere dan die van het begin, al is ook haar waarde dezelfde. De eene stilt mijn geestelijken honger, doch is mij van zeer weinig nut, als deze gestild is, als ik bijv. den bijbel uit het hoofd ken, maar geen middelen bezit om mijn stoffelijken honger te stillen. Maar als ik voor 100 gulden aardappelen koop, om ze weer voor 100 gulden te verkoopen, dan ben ik op 't eind even ver als in 't begin; het gansche proces heeft geen doel en brengt geen voordeel. Dit zou eerst het geval zijn, als de geldsom van het einde der transactie een andere was dan die van het begin. De eene geldsom onderscheidt zich echter slechts van de andere door haar grootte. De kringloop geld—waar—geld heeft dus slechts dan een doel, als de geldsom waarmee hij eindigt een grootere is dan die waarmee hij aanvangt. En deze vergrooting der geldsom is dan ook inderdaad de beweeggrond van den kringloop. Wie koopt om te verkoopen, koopt om duurder te verkoopen. De kringloop geld—waar—geld verloopt slechts normaal, als de geldsom van het einde een grootere is dan die van het begin. De kringloop waar—geld—waar verloopt echter, gelijk wij weten, slechts dan normaal, als de waarde der waar die hem besluit, gelijk is aan de waarde der waar die zijn begin uitmaakt.

ledere koop is een verkoop en omgekeerd. De kringloop geld—waar—geld schijnt dus op hetzelfde neer te komen als de kringloop waar—geld—waar. Wij zien echter thans reeds dat de twee kringloopen van elkaar in den grond verschillen.

Als ik, om bij ons voorbeeld te blijven, aardappelen van 100 gulden koop om ze weer te verkoopen, dan doe ik dat met de bedoeling ze duurder te verkoopen, wellicht voor 110 gulden. d. w. z. 100 + 10 gulden, dus, in het algemeen gesproken, voor een som, die gelijk is aan de oorspronkelijke vermeerderd met een bijvoeging. Duiden wij de waar met W aan, de oorspronkelijke geldsom met G, de bijgevoegde geldsom met g, dan kunnen wij de volledige formule als volgt opstellen:

G—W—(G + g).

Deze g, de bijgevoegde waarde, die aan het einde van dezen kringloop boven de oorspronkelijk voorgeschoten waarde voor den dag komt, noemt Marx de meerwaarde. Deze mag evenmin met haar verschijningsvormen, winst, kapitaalrente enz. verward worden, als de waarde met den prijs. Wij houden ons tot dusver in onze uiteenzetting nog voornamelijk op met de grondslagen, niet met de verschijningsvormen der economische vormen. Dit zij gezegd, ten einde misverstand te voorkomen.

De meerwaarde vormt de beslissende bizonderheid van den kringloop