51
van katoen en spindels op het garen overgebracht worden; de spinner daarentegen kan dezelfde waarde die hij als spinner schept, ook door anderen arbeid scheppen, als hij bijv. schrijnwerker wordt; dan maakt hij echter geen garen, brengt geen katoenwaarde op garen over.
Het tweeslachtig karakter van den arbeid, nl. van waardevormenden en waarde-overbrengenden arbeid, komt helder aan den dag, als men den invloed beschouwt van een verandering in het voortbrengingsvermogen van den arbeid op het waardevormen en het waardeoverbrengen. De grootte der waarde, die in een arbeidsuur voortgebracht wordt, verandert niet als, onder overigens gelijke omstandigheden, het voortbrengingsvermogen van den arbeid toeneemt of vermindert. De hoeveelheid in een bepaalde tijdsruimte geproduceerde gebruikswaarden daarentegen neemt toe of af met het voortbrengingsvermogen van den arbeid. In dezelfde mate dus wordt het vermogen van den arbeid om waarde over te brengen grooter of kleiner.
Nemen wij bijv. aan, dat een uitvinding het voortbrengingsvermogen van den spinarbeid verdubbelt, terwijl het voortbrengingsvermogen van den arbeid der katoenplanters niet verandert; voorts dat in 1 pond katoen 2 arbeidsuren vervat zijn en het, om bij onze vroegere onderstelling te blijven, 1 gulden kost. Vroeger werden in een uur 2 pond katoen versponnen, thans 4 pond. Dezelfde nieuwe waarde, die vroeger aan de 2 pond door den arbeid van een uur toegevoegd werd, wordt thans aan de 4 pond toegevoegd, nl. naar onze onderstelling 50 cents. Maar de dubbele waarde wordt thans in een uur op het garen door den spin-arbeid overgebracht: vroeger 2 gulden, thans 4 gulden.
Men ziet, dat de waarde-bewarende of -overbrengende kracht van den arbeid berust op een andere eigenschap van dien arbeid als zijn waarde-vormende kracht.
Daar geen produceeren zonder productiemiddelen mogelijk is, is iedere waren-produceerende arbeid niet slechts waarde-vormend, doch ook waarde-bewarend, en wel niet slechts in den zin dat hij de waarde der verbruikte productiemiddelen op het product overbrengt, doch ook in dien zin, dat hij de waarde der productiemiddelen voor ondergang bewaart. Al 't aardsche is vergankelijk en zoo gaan ook de productiemiddelen vroeg of laat te gronde, zelfs als ze ongebruikt blijven. Vele productiemiddelen, bijv. verscheidene machines, bederven zelfs sneller als zij blijven staan, dan als zij in gang gehouden worden. Met de gebruikswaarde der productiemiddelen verdwijnt ook hun warenwaarde. Geschiedt de slijtage normaal in het productieproces, dan komt de waarde, die het productiemiddel verloren heeft, in de waarde van het product weer voor den dag. Verslijt het productiemiddel zonder in het productieproces aangewend te worden, dan verdwijnt zijn waarde voorgoed. De kapitalist ziet gewoonlijk deze zijde van den arbeid over het hoofd; zij komt echter zeer voelbaar tot zijn bewustzijn, als hij, bijv. tengevolge van een crisis, gedwongen is het productieproces tijdelijk te staken. Marx haalt het voorbeeld aan van een engelschen katoenspinner, die in 1862 de jaarlijksche stilstandskosten zijner fabriek tengevolge der katoencrisis op 72.000 gulden begrootte, waaronder 14.400 gulden voor verslechtering der machinerieën.