Pagina:Kerkklok vol 006 no 009.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


„Roep aanstonds den Engelbewaarder van vrouw Janus Zorgvol; hij is daar juist komen binnenvliegen, omdat op aarde z’n taak was ver­vuld.”
Een oogenblik en de bewaarengel stond daar: „Daar hebt ge me een keurziel voor den hemel aangevoerd, maar hoor eens, eere wien eere toe­komt. Die moet plechtig worden binnengeleid. Roep dus de twee onschuldige kinderen van vrouw Zorgvol......”
„Sint Petrus, zal ik die mogen zien?”
„Maar zeker...... En roep de zielen gered door haar kinderen, om haar plechtig den hemel bin­nen te leiden...... Spoed u; zij wacht en het is hier vandaag druk.”
In een oogenblik was de stoet daar. Voorop de zielen der twee kinderen.
Sint Pieter deed de poort open. „Treed binnen, moeder, in het rijk der eeuwige vreugde.”
Nauwelijks heeft moeder Zorgvol haar kinde­ren herkend of zij roept uit: „Ja, dat zijn ze...... Dag, kinderen.”
„Gegroet, moeder; wat zijn wij blij u te zien.”
„En wij,” zoo spraken de zielen, gered door de kinderen van vrouw Zorgvol, „ook wij groe­ten u; wij zijn de vrucht van den arbeid uwer kinderen, dus uw werk. Wij zullen uw vreugde en uw kroon zijn.”
En geleid door den Engelbewaarder, zette de stoet zich in beweging. Vrouw Zorgvol volgde met jeugdigen tred.
„Wat zegt ge er van?” vroeg Sint Pieter, toen zij daar voorbijtrok.
„Hoe schoon, hoe schoon! Neen, dat is te veel eer voor een arme smidsvrouw...... Ik had het niet kunnen droomen. Och, als dat Janus eens kon zien!...... Zou hij nog lang op de wereld moeten blijven? En als we dan in den hemel maar niet te ver van elkaar komen te zitten!”
„Hoe lang hij nog op de wereld moet blijven, weet Hij alleen, die de tijden en oogenblikken in zijn macht heeft...... En of hij ver van u verwijderd zal blijven?...... Weet, ge wat ik doen zal? Ik zal uw Engelbewaarder straks verzoeken zijn Engelbewaarder uw geluk mede te deelen, op­dat hij er van spreke tot uw man en hem aanspore zoo te leven, dat hij uw geluk verdient.”
„Och, Sint Pieter, als ge dat eens woudt doen!”
„Ge kunt er op rekenen. De hemelingen heb­ben gaarne iets voor elkander over.”

De Mens

Het grote leermiddel van onze tijd is de ten­toonstelling. Zo was er onlangs een tentoonstel­ling „De Mens”. Hier werd op verschillende stands uitgebeeld het menselijk lichaam en al de onderdelen waaruit het bestaat. Vorm, samen­stelling en werking van hersenen, hart en lon­gen. Het beenderenstelsel en de spieren, het voedingsproces, de organen en de zintuigen. Er was zelfs de glazen mens, een product van tien jaar geniaal denken en werken.
Het geheel leerde hoe groots en schoon en wonderbaar het menselijk lichaam is.
En toch was daar nog maar het minst waardige deel van de mens te zien.
Het waardigste deel, de onstoffelijke ziel, is niet uit te beelden. Wonderbaar moge het lichaam van de mens zijn, veel grootser en schoner is de ziel. Zo ver als de mens staat boven het dier, zover staat de ziel boven het lichaam. Het lichaam is vergankelijk en sterft, de ziel is onstoffelijk en blijft.
Een stand om ons begrip en waardering voor de ziel bij te brengen zou zo kunnen zijn: Zet een levend mens naast een lijk en schrijf er bij: verschil is de ziel.
Of deze stand: Toon alle uitvindingen en toe­passingen die de mensen aller eeuwen gemaakt hebben en waardoor zij zich toonden koning van aarde, zee en lucht, en schrijf erbij: dit is het werk van de ziel en haar verstand.
Of toon wat helden volbrachten op zedelijk gebied, wat heiligen en edele mensen voor een zedelijk ideaal opofferden, en schrijf eronder: dit deed de ziel en haar wil.
De mens is koning der zichtbare schepping door zijn ziel.
Door zijn ziel is hij het evenbeeld van God.
Maar die mens van ziel en lichaam is nog niet de mens zoals God hem had gedacht en stelde in het paradijs. God schiep hem ziel en lichaam, maar maakte hem bovendien deelgenoot aan zijn eigen leven door de genade. Zo wil God de mens met goddelijk leven in zijn ziel, en daardoor kind van God. Hoe schoon is de mens in die staat. Die schoonheid valt niet met woorden te melden. Wilt ge een stand die de waarde van die mens uitbeeldt? Stel u dan voor Caivarië met Gods enigen Zoon stervend aan het kruis; en het onderschrift moet luiden: Door zulk een prijs werd het bovennatuurlijke leven den mens weergegeven, nadat de eerste mens het voor zich en zijn nakomelingen verloren had........
De tentoonstelling leerde ook wat de mens moet doen voor instand- en gezondhouding van zijn lichaam.
Dat leerde ook Jesus met betrekking tot ons hoger zieleleven: Wat baat het de mens zo hij ook de hele wereld wint, doch schade lijdt aan zijn onsterfelijke ziel......
De mens uit ziel en lichaam en met de heiligmakende genade in zijn ziel is werkelijk het pronkjuweel van Gods schepping. Maar dan heeft ook hij de grootste plicht van erkenning en dankbaarheid.
Hij heeft te zorgen voor zijn lichaam en zijn ziel maar het meest van al moet hij zorgen voor het behoud en de groei van het bovennatuurlijk leven.

De Heiligen en wij

Toen ik vanmorgen bij onzen koster in de winkel stond, zei hij mij: „U ziet wel, pater, met de heiligenverering is ’t hier in de parochie nog goed gesteld.” En de man wees daarbij triomfantelijk naar een divisie goudomzoomde beelden en beeldjes van Sint Jozef, Theresia, Aloysius, Antonius, Gerardus Majella, enz.
Natuurlijk vind ik dat allemaal heel mooi. Maar...... het is zo jammer, dat juist bij het diepgelovige volk de heiligenverering dikwijls zo mank gaat of beter: op één been vooruit hinkt.
Er zijn warempel goede katholieken, die bij het woord „heilige” terstond denken aan een zonderling, die eens heel lang geleden, ver hier vandaan, een bovenmenselijk leven leidde; een aaneenschakeling van visioenen, wonderen, vas­ten, geselslagen en zwaarmoedige beschouwingen over dood, oordeel en hel......
Hun verering is dan ook niet meer dan een stomme onvruchtbare bewondering; die zich al­leen uit in aanroepingen bij allerlei stoffelijke wederwaardigheden, juist alsof de litanie van alle heiligen een receptenboekje van hulpmiddeltjes is tegen alle voorkomende ziekten en onaange­naamheden.
Woorden wekken, voorbeelden trekken!
Zou u denken, dat de portretseries van sportden racen wanneer ze nooit gehoord of gelezen hadden van „de Pijn”, Piet van Kempen of om het even welken anderen beroemden wielrenner?
Zou u deenken, dat de portretseries van sport­helden en voetbalmaniakken uit sigarettendoosjes of cacaobusjes geen invloed hebben op gedach­ten, woorden en daden van onze jeugd?
Dan hebben de pausen het anders begrepen! Vanaf de vroegste tijden hebben zij er op gewe­zen, dat het voorbeeld der heiligen — sterfelijke mensen evenals wij, met dezelfde zwakheden en zinnelijke lusten! — zulk een machtig middel kan zijn voor onze persoonlijke heiligheid.
Maar ja, die recordhelden hebben hierbij toch een grote voorsprong! Dat zijn tenminste mensen van onze tijd, zult u zeggen, doodgewone jongens meestal, en die heiligen staan reeds zo hoog op een troontje, met ’n plakkaat van ’n aureool en zoetsappig opgeverfd gezicht.
Ach hemel, het is weer zo! Hoe lang nog zul­len we te strijden hebben tegen die fnuikende opinie dat heiligheid niet bestaan kan buiten de kloostermuren; althans onbereikbaar is voor doodgewone mensen van de twintigste eeuw, die de talenten en de moed, nog vaker de gele­genheid missen om grote daden te stellen......
Onze eeuw heeft haar heiligen in allerlei ran­gen en standen!
Een aalmoezenier uit de wereldoorlog, die zich heiligde in de modder en moordkuilen van Vlaanderens dodenvelden, heeft als eenvoudige collegejongen eens gezegd: „Wanneer ik de kleine ge­naden die God mij schenkt ten volle gebruik, en niets daarvan verloren laat gaan, zal Hij mij steeds groter genaden schenken. Zo zal ik op­klimmen tot die trap van heiligheid, welke God van mij vraagt.”
Ziedaar het geheim van de heiligheid.
Heiligheid, dat is Jesus die in ons groeit.
Jesus, Bron en Oorsprong geworden van onze gedachten, van onze wil, van ons geluk, van onze kracht. Heilig zijn, dat is geheel opgaan in Jesus, één zijn met Hem.
Dat is dus alles willen wat Hij van ons wil, en zoals Hij ’t wil.
Wat wil Jesus dan wel van ons?
Van u en van mij vraagt Hij geen wereldschok­kende daden, doch alleen de trouwe vervulling van al onze dagelijksche plichten, in wat rang of stand de maatschappij ons ook plaatste.
De plichten van den werkman zijn niet dezelfde als die van den fabrikant, van den vader niet dezelfde als van den zoon, en de heiligheid kan zich dus openbaren in velerlei vorm.
Maar hierin komen alle heiligen overeen, dat ze karakters zijn, voorbeelden van hulpvaardige naastenliefde; zonder haat, zonder egoisme, en die hebben we nodig, altijd, maar vooral in onze dagen.

Maandschrift „St. Joseph”.

Een kijkje in het Kippenhok

Wat de H. Schrift dengene inscherpt, die aan het hof ter tafel genodigd is, moest iedereen zich voor gezegd houden: „Als gij u aan tafel zet, zo let op hetgeen voor u staat en zet u een mes op de keel zo gij een gulzig mens zijt”. (Spr. 23, 1, 2). Wat hier van eten en drinken gezegd wordt, geldt van elk genot en van ieder gebruik van aardse goederen.
Diezelfde Schrift toch zegt: „Aller ogen wach­ten op U, o Heer, en Gij zult hun ten bekwame tijde spijze geven.” Hoe stemt daarmede overeen het treurige feit, dat zoveel harten en ogen tot de Gever van alle goeds wenden en toch met ledige handen moeten heengaan?
Een kijkje in het kippenhok geeft daarop een antwoord. De boerin heeft zoeven het voeder gebracht, genoeg voor alle kippen, want elke kip is haar evenveel waard. Maar enige van de toom vallen zo begerig en geweldig op de gehele voorraad aan, dat de zwakkeren nauwelijks een paar hapjes bemachtigen kunnen, en dat ten koste van krabben en bijten.
Dit kippenhok is de wereld. Hij, die de raven aan de beek spijst, heeft zovele gaven met milde hand gestrooid, dat allen het nodige, ja meer dan dat kunnen krijgen. Hij heeft niet iedereen zijn deel in het bijzonder toegewezen, evenmin aan de een teveel gegeven als aan de ander, doch hij heeft ofwel alles aan de gemeenschap overgela­ten, opdat ieder bij haar hale wat hij nodig heeft, ofwel hij heeft enigen tot bestuurders van het algemene eigendom aangesteld, opdat zij zorgen, dat ieder het zijne krijgt.
O mens, wien God genoeg en meer dan genoeg gegeven heeft, hoe kunt gij u aan de levensdis plaatsen zonder daaraan te denken? Hoe kunt gij met de onstuimigheid van zulk een gulzige kip u toeëigenen datgene, waarvan tien- ja honderdtallen leven konden? Moet deze gedachte u niet als een mes op de keel steken, zo vaak gij een bete tot u neemt, en bijzonderlijk wan­neer gij u een genot verschaft, dat nutteloos en tot straf daarvoor, schadelijk en misschien zelfs zondig is?

WEISZ O. P.

ZONNEWENDE.

Een blomken heb ik staan, nabij
me, in d’oude boekenzale,
dat altijd naar den dag toe keert
Zijn blaarkens, altemale;
het wenden mag ik zus of zoo,
dat ik begeere volgt het noo,
en ’t zoekt, weerom naar mij gericht,
nog altijd liever ’t zonnelicht!
Och, ware ik als dat blomken is,
in al mijn doen en laten,
mijn zorgen, mijn bekommernis,
in huis en achter straten:
’t Zij wat men doet of niet en doet,
’t Zij, wat ik immer lijden moet,
naar U, met herte en ziel, gericht,
o alverzettend zonnelicht!
’t Is duister nu en zwaar te mets
omtrent mij: oude kwalen
en nieuwe doen, van zielgekwets,
mij moe zijn, menigmalen.
Totdat, o God, naar U gewend,
mijn duisterheid den Dag erkent,
en ziende U, met mijn oogen dicht,
ik asem hale, in ’t zonnelicht!

GUIDO GEZELLE.

Franciscaansche Vonken

De wereld moet hervormd worden — daar­over zijn allen het eens.
De eenig noodzakelijke wereldhervorming is: de menschen terug te brengen tot de naleving van Gods Wil!
Wij moeten terug tot de broederlijkheid, die enkel en alleen voortkomt uit die allergrootste waarheid: wij allen hebben één Vader, God!
In die wereldhervorming hebben wij, Tertia­rissen, volgelingen van St. Franciscus, ’n uiterst gewichtige en verantwoordelijke taak te vervullen.
Wij, die Franciscus noemen onze leidsman!
Wiens voorbeeld wij moeten navolgen.
Wiens leven wij moeten naleven.
Want Franciscus grootste verdienste voor heel de menschheid is geweest, dat hij zoo bevattelijk, zoo aantrekkelijk, zoo eenvoudig, maar tevens zoo concreet mogelijk die boodschap van Jezus in praktijk gebracht heeft.