Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE PIMPEL.

PARUS CŒRULEUS.


Van de in Nederland levende Meezen is de Pimpel of Pimpelmees de meest algemeene en een der fraaist gekleurde. Hij is overigens over geheel Europa verspreid, doch de voorwerpen, die in het Noordelijk gedeelte van Europa worden aangetroffen, zijn meestal iets lichter, die in het Zuidelijk gedeelte daarentegen gewoonlijk iets donkerder blaauw van kleur.

In Algerië komt eene zeer verwante soort, Parus ultramarinus, voor, welke slechts blaauwer en iets donkerder is dan de onze. Parus cyaneus, van Siberië, heeft insgelijks met den Pimpel eenige overeenkomst, maar is grooter, heeft meer wit en is grijs op den rug.

Ofschoon de Pimpels, vooral door de blaauwe bovenkopveêren, van de overige inlandsche meezensoorten aanmerkelijk verschillen, heeft niettemin de verdeeling der kleuren aan het ligchaam, veel overeenkomst met die van de Gewone en Zwarte of Dennen-Mees. De Pimpels gaan door hun korteren bek eenigzins naar de Staartmeezen over.

Het mannetje is iets fraaijer van kleur dan het wijfje, en de smalle streep over den buik is bij hem iets donkerder en duidelijker zigtbaar. De zeer oude mannetjes zijn steeds donkerder gekleurd dan de jongere, doch volwassen, voorwerpen. De jonge Pimpels zijn, tegen den tijd dat zij het nest verlaten, veel fletser van tinten dan de ouden; hetgeen bij dezen wit is, wordt bij hen door flets geel vervangen, terwijl het blaauw aan den kop meer naar het grijsgroene trekt. In dit jeugdig kleed ondergaan zij eene langzame kleursverandering waarna in het najaar door ruijing hun vederkleed, hoewel nog iets minder helder, toch overigens aan dat der ouden gelijk geworden is. Zijn evenwel de jongen eerst laat in den zomer uitgekomen, dan behouden zij het geelachtige aan de wangen