zuidelijker, maar dalen meer naar de vlakten af en worden daar insgelijks met netten gevangen en in kooijen gehouden.
In gevangenschap zijn het zeer aardige, levendige vogels, die in vele opzigten de gewoonten van den Gewonen Leeuwerik hebben. Zij worden spoedig mak, maar zijn buitengewoon schrikachtig. Men voêrt ze met havergort, fijne broodkruimels, gekneusd hennepzaad en 's winters met een weinig gehakt vleesch of meelwormen. In het voorjaar zijn meelwormen en miereneijeren van gunstigen invloed op hun zang; in melk geweekt wittebrood eten zij gaarne. Als men hun een klaverzoodje geeft, pikken zij de jonge scheuten af; ook fijn gehakte kool, muur- en kruiskruid of kropsalade is voor hen eene lekkernij.
Men houdt ze 't best in eene groote kooi met een gras- of klaverzoodje; men dient ze echter niet bij andere vogels te plaatsen, daar ze anders weinig of niet zingen. Zij kunnen beter de koude dan de zomerwarmte verdragen; daarom hange men ze des zomers in de schaduw.