Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/323

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

(éénjarig) zijn óf nooit met een mannetje van hare soort gebroeid hebben, en zij mag ook geen andere Kanaries hooren of zien. Dit geldt ook voor de soort, waarmede men haar tracht te vereenigen. In de meeste gevallen mislukt echter de kunstparing; òf de eijeren zijn onbevrucht, òf de broeister verlaat ze, òf de jongen sterven vroeg.

Willen de Kanaries onderling in gevangenschap voorttelen, dan dienen de voorwerpen niet te veel in leeftijd te verschillen; ook moet men daartoe geene vogels bijeenbrengen, die reeds eenige jaren bereikt hebben zonder ooit gepaard geweest te zijn. De kooijen, waarin men ze houdt, moeten zóó zijn ingerigt, dat het wijfje op het nest niet gezien wordt en ook zelf niet te veel ziet. Rust is een hoofdvereischte. Als het laatste ei, het vierde of vijfde, gelegd is, laat men voorzigtig het mannetje in een ander kooitje overgaan, opdat hij het broeijende wijfje niet hindere. De nesten moeten niet bestaan uit mandjes van hooi, met paarden- of varkenshaar gevuld, welke men er gewoonlijk voor bezigt, doch die inderdaad ondoelmatig zijn, maar uit een kunstmatig in elkander gewerkt bakje of nestje van mos en geplukt vilt. Men legt daar zachte wol en veêren in, en ook wat veêren en pluis in de kooi; dan kunnen de vogels het zoo schikken, als zij 't zelf het best vinden. Men brenge, zoodra de eijeren 10 à 12 dagen bebroeid zijn, wat gehakt ei en gekneusd hennepzaad (waarvan men de schillen wegblaast), met een weinig beschuitkruimels onder elkaêr gemengd, in den etensbak. Men lette er vervolgens op, of den dertienden dag de jongen zijn uitgekomen, waarop men weder versch voeder aanbrengt. Dikwijls, vooral de eerste maal, broeit het wijfje veertien dagen, en komen er niet altoos uit alle vier eijeren jongen te voorschijn. In ieder geval moet men, zoodra er jongen zijn, elken dag versch voeder in den bak doen. Zoodra de jongen 18 à 22 dagen oud zijn, moet men er wat minder ei onder mengen, maar geeft men, daarvoor in de plaats, in een afzonderlijk potje, wat in suikerwater geweekt, tarwe- of wittebrood. 28 à 35 dagen na het uitkomen beginnen de jongen reeds uit eigen beweging te pikken, doch worden nog aanhoudend door de moeder gevoerd. In den regel zijn de jongen binnen 4 weken reeds in staat op het nest te komen, en binnen 5 weken springen zij al door de kooi. Evenwel is er voor dat alles geen vaste tijd te bepalen, daar er meestal tusschen het eene en het andere broeisel nog al verschil bestaat. Gedurende de eerste weken is het raadzaam, de jongen op geweekt zwartzaad, hennepzaad (gekneusd), broodkruimels en wat fijne witte suiker