Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/437

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

in daartoe ingerigte houten kooijen, welke voor de eene helft uit digt timmerwerk bestaat, terwijl de andere open helft van boven van houten latjes of traliën voorzien is. Gedurende de eerste dagen laat men de Kloek (naam voor de Hen die de eijeren heeft uitgebroeid) er bij en verwijdert haar niet vóórdat de kuikens 's nachts, of bij niet te warm weder, de moederwarmte kunnen ontberen; want door de koude sterven de meeste jonge vogels. De kooijen, waarin men de kuikens houdt, mogen dan ook gerustelijk aan de zonnewarmte worden blootgesteld, hoe warmer het weder is, des te spoediger groeijen zij op. Als nu de jongen veêren beginnen te krijgen, kan men ze uit die gevangenissen bevrijden; maar men zorge steeds voor hunne veiligheid, wanneer zij in den tuin rondloopen. 's Nachts moeten zij eene schuilplaats kunnen vinden; daarom zijn groote, op den bodem van droog zand voorziene volières zeer geschikt om de jongen gdurende hun eerste levensjaar te herbergen. Het plaatsen van eenige heesters of zoogenaamde palmboompjes is ook zeer nuttig; daardoor hebben zij over dag schaduw. 's Nachts sluit men de volières met luiken of plaatst men er een kippenhok in, wanneer zij niet zoodanig ingerigt zijn, als bij den Bosch-Fazant is aangewezen.

De Goudlaken-Fazanten zijn in den natuurstaat zeer schuw, daarentegen zijn die, welke in gevangenschap geteeld zijn zeer mak, loopen gaarne 's zomers in de tuinen rond, en komen minder in de boomen, dan andere Fazanten. In den vrijen staat voeden zij zich met bladscheuten, zaden en insecten, die zij van den grond pikken; men behoeft dus, als zij in den tuin kunnen rondwandelen, weinig zorg aan hunne voeding te besteden; overigens geeft men hun hetzelfde voeder als aan den Zilverlaken-Fazant.

Van alle fazantachtige hofvogels zijn deze het sterkst en het minst aan ziekten onderhevig.

Er komen wel eens geringe kleurafwijkingen, b.v. individuen met gezoomde borstveêren, voor, maar bepaalde verscheidenheden worden er niet gevonden. Soms echter paren zij met de Hen van den Gewonen, den Groenrug- of den Zilverlaken-Fazant; de uit zulke paringen voortspruitende bastaarden hebben meestal grootendeels de kleuren van den Goudlaken-Fazant, doordien van dezen wel de Hanen, maar bijna nooit de Hennen met andere soorten paren.

De tweede Thaumalea is Th. Amherstii van Tibet, welke wij niet in onze tuinen, maar alleen opgezet in sommige musea aantreffen. Deze heeft den vorm van de beschreven soort, maar is grooter, heeft een nog langer staart, en geheel