zijn insgelijks donker en aan de vleugelzijde van witachtige banden voorzien; de vleugeldekveêren zijn geel graauw, een weinig gevlekt en geelachtig wit aan de punt; de vleugelpennen zijn reeds eenigzins zigtbaar, ofschoon nog in een onvolkomen staat (dien der zoogenaamde stoppels) verkeerende; de bovenkop is geelbruin met eene donkere streep achter het oog, en de naakte wangen hebben eene geelachtige tint. Deze zeer jonge voorwerpen hebben, wat vorm en kleuren van het dons betreft, zeer veel overeenkomst met de jonge Goudlaken-Fazantjes, van welke zij zich echter onderscheiden door het flets roode hunner pooten, terwijl deze bij de meeste andere jonge Fazanten graauw of geelachtig zijn.
De jonge voorwerpen zijn aanvankelijk zeer zwak, maar groeijen snel en krijgen langzamerhand hun volkomen vederkleed. Tegen het einde van hun eerste levensjaar hebben zij in kleur wel eenige overeenkomst met de oude Hennen. De jonge Hanen worden ook langzamerhand wit en zwart, doch blijven tot aan het einde van hun tweede levensjaar meestal onregelmatig geteekend, zoodat de vederen op de eene plaats nog graauw, op de andere reeds volkomen gekleurd zijn. In hun derde levensjaar hebben zij, hoewel nog niet zoo fraai als de oudere Hanen, toch reeds hunne volmaakte kleuren en kunnen zij reeds voorttelen.
De Hen legt gewoonlijk (in de volière) zes à twaalf geelachtig witte eijeren. Men laat haar die echter niet zelve uitbroeijen, omdat de Haan, door natuurdrift, haar te dikwijls van hare eijeren zou opjagen. Men moet dus, zoodra een ei gelegd is, dit verwijderen en niet onder eene broeische kip brengen, vóórdat de Fazanthen geëindigd heeft met leggen. Na drie weken broeijens komen de jongen uit, die men met gekneusd hennepzaad, fijn gekruimd brood of beschuit en miereneijeren voedt en in houten bakken houdt, welke van boven van traliewerk voorzien zijn. Deze kooijen moeten vooral droog gehouden en voor de koude beschermd worden, bij warm weder steeds buiten en gedurende het midden van den dag in de schaduw geplaatst zijn. Des ochtends en des namiddags mogen de jongen weer zonnewarmte genieten.
De volières voor de ouden kunnen even als die van den Gewonen Fazant ingerigt worden. Het voedsel, dat ook voor alle fazantachtige vogels dienstig is, bestaat uit boekweit, haver of eenig ander graan, nu en dan een weinig jong groen of buitenbladeren van kool, en in het voorjaar een weinig hennepzaad.
Bastaarden van den Zilverlaken-Fazanthaan en de Gewone Fazanthen zijn niet zeldzaam, evenmin die van de Hen van eerstgenoemde en den Haan van de