Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/485

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

kwalen en ongemakken onderhevig (wat echter niet wegneemt, dat een vochtige grond ook voor hen nadeelig is), krijgen spoediger veeren en zijn vroeger volwassen.

De eijeren zijn zelden anders dan nankingkleurig; in den regel is een Cochinchina-ei ook meer gelijkmatig ovaal. In verhouding tot den vogel is het ei, gelijk we straks opmerkten, zeer klein, maar daarentegen legt de Hen een grooter aantal eijeren; eene goed gevoede, gezonde Hen legt namelijk tot 140 eijeren 's jaars of 100 per zomer, d.i.: van Maart tot Augustus. Sommige Hennen overschrijden dit getal, maar dan zijn er weinige bevruchte eijeren bij en heeft de vogel zelden genoegzame geschiktheid tot voortteling.

Als eene gezonde Hen een vijftiental eijeren gelegd heeft, kan men die haar laten uitbroeijen, maar ze ook even goed onder eene andere broeister leggen. De jongen voert men aanvankelijk even als die van andere Hoenders; doch zoodra zij een paar weken oud zijn, moeten zij krachtiger voedsel hebben. Kleine stukjes raauw vleesch zijn hun zeer welkom; dit wordt evenmin door de ouden versmaad, en mits men hun er niet te veel van toediene, heeft het steeds goede uitkomsten, namelijk, wanneer men van de vogels kweeken wil. Om smakelijke eijeren te verkrijgen, is het daarentegen raadzamer, hun gierst, haver, rogge of tarwe te geven; want de eijeren van met vleesch gevoerde Hennen missen dien aangenamen smaak en hebben meestal een donker gekleurden dojer.

Gemeste Kapuinen of Poulardes van deze Hoenders zijn zeer gezocht, zoowel om hun malsch, smakelijk vleesch, als om hunne grootte, waardoor zij als wildbraad, dat van eene Wilde Eend overtrefen.