ook die glinsterende zelfstandigheid niet op te merken, wèl daarentegen in nesten waarin de nakomelingschap reeds eenige dagen grootgebragt werd. Het is zeer opmerkenswaardig, dat de Mistellijster gewoonlijk daar haar nest aanlegt, waar de Vink zich reeds gevestigd heeft; soms zelfs vindt men de nesten dezer beide vogels in een en denzelfden boom.
Deze Lijster broeit tweemaal: de eerste maal, naar mate van het klimaat, in Februarij of Maart, de tweede maal meestal 6 à 8 weken na het eerste broeisel.
De 4 à 6 eijeren zijn lichtblaauwgroen, met licht- en donkerbruine vlekken. Gedurende den zomer vliegen de jongen in troepjes rond en blijven tot September bij elkaêr. Men heeft hen dikwijls voor trekkende Kramsvogels aangezien, doch dezen verschijnen niet vóór de tweede helft dier maand, eer later dan vroeger.
De Mistellijster voedt zich niet uitsluitend met de beziën van den misteltak, of met lijsterbeziën, doch ook, vooral 's winters, met die van hulst, klimop, meidoorn en andere. In het voorjaar eet zij wormen, slakken en rupsen, en in den zomer bijna uitsluitend insecten.
Het mannetje heeft een schellen, afgebroken zang, dien hij vooral in den ochtend, boven in den boomen zittende, doet hooren.
Mistellijsters zijn schuw en wild van aard en daarom als kooivogels niet zoo geschikt als de Merels en Zanglijsters, tenzij men ze van het nest af opbrengt, zorgvuldig behandelt en lang in de kamer houdt. Haar zang wordt in gevangenschap soms opmerkelijk gewijzigd, vooral wanneer zij 's winters gevangen zijn en het geluid van Leeuwerikken of Roodborstjes hooren. De Zanglijster en Merel trachten zij steeds te overschreeuwen.
Men voêrt ze met geweekt brood, gehakt ei, miereneijeren en kleine wormen, geschrapte peen en wat havergort, en kan ze overigens in alle opzigten op dezelfde wijze als de Zanglijster behandelen.