Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

HET PAAPJE.

SAXICOLA RUBETRA.


Dit vogeltje, de kleinste der beide op boomen levende Tapuiten, komt in de meeste streken van ons land slechts zeldzaam voor en blijft ook meestal onopgemerkt, daar het bij voorkeur op plaatsen vertoeft, die weinig of niet door den mensch worden bezocht. Hoog in de lucht of boven in de boomen komt het nooit; het leeft op den grond tusschen lage planten en in heesters, en 't allerliefst te midden van hoog gras, een weelderigen plantengroei en op een zachten mosrijken grond. Het bewoont de gematigde en zuidelijke streken van ons werelddeel, trekt zeer ver zuidwaarts tot in Afrika, doch is gedeeltelijk een standvogel in Spanje en het overige Zuiden van Europa. Men heeft het ook 's winters in het Zuiden van Engeland waargenomen, althans indien men zich niet in de identiteit vergist heeft; want na den broeilijd zijn de jonge voorwerpen zeer gelijk aan de wijfjes en jongen der vroeger beschreven soort (S. rubicola), die steeds 's winters in Engeland voorkomt. Over het algemeen komen beide soorten, ook wat levenswijze, zang, nest en eijeren betreft, al heel wel met elkaêr overeen, ofschoon toch het Paapje minder, de Roodborst-Tapuit meer algemeen in de heide wordt aangetroffen.

Nest en eijeren van het Paapje zien er evenzoo uit als die der straks genoemde soort, doch de eijeren zijn slechts iets kleiner. Alleen het wijfje broeit en wordt gedurende het broeijen door het mannetje gevoêrd. Gewoonlijk—en dit is bij de eerstbeschreven soort niet het geval—strekt zich een gang, die soms ellen lang is door het gras naar het nest uit, even als eene overdekte loopgraaf; of nu deze gang opzettelijk door den vogel wordt aangelegd, ten einde tot bescherming van het nest te strekken, dan wel of hij van zelf gevormd wordt doordien de ouden zich steeds in eene en dezelfde rigting naar het nest begeven en zich