Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/239

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE RIETGORS.

EMBERIZA SCHOENICLUS.


De Rietgors bewoont Noord- en Midden-Europa. Na den broeitijd trekt zij, in kleine vlugten vereenigd, naar de meer gematigde en Zuidelijke streken van ons werelddeel, maar schijnt dit niet te verlaten; althans, voor zooverre men zich op de waarnemingen der natuurkundige reizigers verlaten kan, is de Rietgors nog nooit in Afrika verschenen.

Over het algemeen zijn de Gorzen, die hier te lande en in het Noorden van Europa broeijen, geheel tot ons werelddeel beperkt, zoodat men ze veeleer zwerf- dan trekvogels kan noemen. Bij niet al te strenge winters vinden wij dan ook de Rietgors nog op dezelfde plaatsen, waar zij des zomers gebroeid heeft, namelijk, nabij moerassen en met riet begroeide waterkanten. Zelfs overwinteren hier beide seksen, terwijl dit bij den Gewonen Vink, die mede in de laatste jaren herhaaldelijk 's winters hier te lande gezien is, in den regel alleen met de mannetjes het geval is.

Met uitzondering van Hongarije, is deze soort nergens zoo algemeen, als in ons land, en wel uitsluitend in de provinciën Zuid-Holland en Zeeland. Zij bewoont echter bepaalde plaatsen, zoodat wij haar hier menigvuldig, daar bijna in 't geheel niet aantreffen. Maar zelfs dáár, waar zij algemeen is, wordt zij toch niet zoo spoedig opgemerkt, als haar soortverwant, de Geelgors, en wel doordien zij zich meer dan deze verschuilt, en daarenboven hare kleuren meer overeenkomen met de eigenaardigheid der plaats, waar zij zich ophoudt, namelijk, langs waterkanten tusschen het dorre lage hout, of in het riet nabij weilanden of wegen. Men ziet ze nooit in hooge boomen, maar steeds nabij den grond; des winters komen zij bij haar rondzwerven ook dikwerf in de tuinen, zelfs zeer digt bij de woningen, maar mijden ook dan nog steeds die streken, waar hooge boomen zijn.