meer naar het grijze trekt. Gedurende het eerste jaar hebben de mannetjes een eenvoudig vederkleed, en verschillen dan van de wijfjes door hun donkerder bovenkop en donkere strepen aan de schouderveêren; in de daaropvolgende lente krijgen zij van lieverlede hunne volmaakte kleuren.
De Zomertaling voedt zich met allerhande kleine waterplanten, b.v. kroos, alsook met waterslakjes, kleine vischjes, en zelfs met granen, wanneer zij die krijgen kunnen. In den nazomer zijn zij gewoonlijk vet; zij worden soms op den trek, tot laat in het najaar, te gelijk met den Wintertaling, gevangen of geschoten. Als men ze jong vangt of uit eijeren verkrijgt, kan men ze tot aardige vijvervogels opkweeken.
Er worden soms Talingen gevangen, die min of meer de kenmerken van beide soorten vertoonen, en dit heeft aanleiding gegeven tot de onderstelling, dat beide soorten, ook in vrijen staat, wel eens onderling paren. Ook zijn er voorbeelden van Zomertalingen, welke in tammen staat met andere Eenden paarden, namelijk de Waard van de Zomertaling met de Eend van Anas sponsa en van Anas galericulata (Waaijereend).