is, wordt toch door de meeste ornithologen ondersteld, dat zij daar, even als in Europa, naar warmere streken verhuizen, zonder evenwel hun werelddeel te verlaten. Hoogstwaarschijnlijk zijn dus de in Europa levende Talingen uitsluitend tot dit werelddeel beperkt, even als de Aziatische uitsluitend in Azië t'huis behooren.
De Wintertaling is, van beide soorten, de algemeenste. In de meeste opzigten is het een fraaije vogel. De mannetjes zien er in hun onvolkomen kleed nagenoeg even als de wijfjes uit. Het wijfje onderscheidt zich door haar meer eenkleurig gevederte, en vooral doordien bij haar de kopveêren graauw gespikkeld zijn, terwijl het mannetje die roodbruin heeft. De buitengewoon fijne, witte en zwarte streepjes, die zich bij het mannetje op de bovendeelen als eene zachte grijze tint voordoen, neemt men bij het wijfje niet waar; hare bovendeelen zijn donkergraauw, iedere veêr met eene licht rosse of vuilwitte zoom, en eene lichte vlek in het midden van iedere veder. In vele opzigten gelijkt het wijfje van den Wintertaling naar dat van de verwante soort (den Zomertaling), zoodat men ook dikwijls het eene voor het andere aanziet; evenwel is het verschil tusschen beiden spoedig op te merken, vooral doordien het wijfje van laatstgenoemde soort steeds grooter van stuk en zwaarder en breeder van bek is, terwijl de kleur van haar ligchaam meer naar het bruine trekt; voorts heeft zij eene lichte streep boven en eene andere onder het oog, en den bovenkop donkerder, de keel lichter, dan het wijfje van den Wintertaling; hare rugveêren zijn, ofschoon bruiner, mede graauw en licht gezoomd, doch de lichte vlek in iedere veder ontbreekt. Het opmerkelijkst verschil tusschen beide soorten, zoowel bij mannetjes als bij wijfjes, bestaat daarin, dat bij den Wintertaling de kleine vleugelpennen gedeeltelijk glimmend groen zijn; men noemt dit in de jagerstaal,, spiegel", en deze spiegel nu ontbreekt bij den Zomertaling.
De hier afgebeelde vogel stelt een mannetje in zijn bruiloftskleed voor. Na den broeitijd verdwijnen de fraaije kleuren langzamerhand, en gedurende den trektijd zijn de seksen meer gelijkkleurig, ofschoon toch de bruine kop- en fraaijer rugveêren met de zwarte strepen aan de schouders bij het mannetje gedeeltelijk vertegenwoordigd blijven. In de meeste gevallen zijn bij het mannetje de nankingkleurige onderste staartdekveêren aanwezig.
De Wintertaling heeft meestal reeds in Februarij zijn volmaakt gevederte; want reeds dan begint hij te paren. Hier te lande geschiedt dit zelden vóór Maart en worden de eerste eijeren in Maart of April gelegd. Even als bij de