de onderstelling, dat deze vogels wintervoorraad opdoen. Zij slapen niet hangende, met den kop naar omlaag, doch op de takken zittende; althans de voorwerpen, welke ik gevangen hield, sliepen even als alle andere kleine vogels.
Zij hebben geen zang, doch brengen geluiden voort, die naar het scherpe „tsie tsie siesiesiet" der Meezen gelijken, maar krachtiger van toon zijn.
Men kan ze zeer gemakkelijk gevangen houden, mits men ze in eene sterke kooi plaatse. Ten einde hun eenige bezigheid te verschaffen, legge men in een hoek der kooi een stuk vermolmd hout. Ik heb ze geruimen tijd in het leven gehouden met hennepzaad, hazel- en beukennoten, meelwormen en gehakt ei; meelwormen eten zij gaarne, en ook vliegen pikken zij op.
De jongen kan men grootbrengen met een mengsel van geweekt brood, miereneijeren (welke ook door wormsgewijze aan reepjes gesneden stukjes kalfshart kunnen vervangen worden) en gekneusd hennepzaad. Ofschoon zij gaarne het voedsel nuttigen, zijn zij toch aan kwalen onderhevig, die zich bij de oud-gevangenen niet voordoen; zij worden dan spoedig lam in de pooten of verkrijgen niet de vereischte kracht in den snavel, om te kunnen hakken en stukbijten.