DE DENNEMEES.
PARUS ATER.
De Dennemees is in Nederland, naast de Kuifmees, de minst algèmeene soort van het geslacht Parus. Men treft deze soort hier te lande hoofdzakelijk in die provinciën aan, waar dennen groeijen; daar broeit zij en zwerft zij in het najaar in gezelschap van andere Meezen rond. Overigens bewoont zij het Noorden en Midden van Europa, van waar zij echter tegen het koude jaargetijde, zoo zij er niet in bosschen en buitenplaatsen blijft rondzwerven, naar Zuid-Europa verhuist.
Hier te lande zien wij haar van September tot April, en het talrijkst in November. Bij voorkeur houdt zij zich in dennenbosschen op, minder in wilgen- of elzenhout, en in laag hout is zij steeds schaarser te vinden, dan de Pimpel, Zwartkop- of Groote Mees. Wij zien haar dan ook gewoonlijk slechts boven in de boomen. Wegens hare minder algemeene bekendheid, wordt zij door onze buitenlieden nu eens voor de Zwartkop-Mees, dan weder voor het jong van de Gewone Mees (Parus major) aangezien. Intusschen is zij de Cole-tit (Coal-tit) der Engelschen, de Petite Charbonnière der Franschen, gelijk zij dan ook in sommige streken van ons vaderland de Kleine Koolmees, de Kleine Kolenbrander, of ook wel de Zwarte Mees genoemd wordt; al die namen duiden blijkbaar op de donkere, glimmend zwarte kleur van haar kop. Wij noemen haar eenvoudig Dennemees, omdat zij, gelijk we hierboven aanstipten, zich bij voorkeur in dennenbosschen ophoudt, en ook omdat zij zich, meer dan andere Meezensoorten, met de zaden der dennenvruchten (mastappelen) voedt. Zij is nog kleiner dan de Zwartkop-Mees, en hare jongen zijn haast niet grooter dan de Sluiper.
Er bestaat bij dit vogeltje slechts weinig uiterlijk verschil tusschen de seksen; bij de mannetjes is de zwarte vlek aan de keel meer langs den krop uitgebreid;