Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/103

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE GROENE SPECHT.

PICUS VIRIDIS.


De Spechten vormen eene zeer kennelijke familie onder de orde der Klimvogels. Het zijn de eigenlijke klimmers. De Spechtmeezen hebben meer regt op den naam van klauteraars, daar zij in alle rigtingen tegen het hout loopen, de Boomkruipers hangen eigenlijk meer en schuiven, doch de Spechten gaan geregeld naar boven. Het zijn echter minder behendige gymnasten, dan de Meezen; zij gebruiken ook nimmer den snavel als hefmiddel, zooals Kruisbekken en Papegaaijen, doch blijven niettemin de sterkste en onvermoeidste klimmers onder alle vogels. De Specht schiet met groote snelheid naar boven of vooruit, en bereikt des noods binnen eenige seconden den top van den hoogsten boom. Gewoonlijk begint hij onderaan nabij den grond, van waar hij, als de stammen regt zijn, bijna altijd spiraalsgewijze omhoog stijgt; zoodoende onderzoekt hij binnen zeer korten tijd den stam van alle zijden, en, ofschoon hij niet altijd zeer naauwkeurig in zijne onderzoekingen is, vindt toch een Specht op die wijze ruim zijn voedsel, daar hij dagelijks een groot aantal stammen doorzoekt, terwijl Kruipers of Meezen zich slechts met enkele boomen kunnen bezig houden. Zijne van sterke nagels voorziene teenen, waarvan de buitenste achterwaarts gerigt is, stellen hem tot klimmen volkomen in staat, en de sterke, veerkrachtige staartpennen dienen hem, behalve tot rust- en standpunt, ook als hulpmiddel om zich omhoog te heffen. Daarenboven heeft zijn staart nog eene bijzondere eigenschap: de buitenste pennen zijn namelijk zeer klein en liggen bovenop, in plaats van nevens de overige. Als de Specht boort, dat is, als hij met zijn harden, beitelvormigen snavel in het hout breekt, om insecten te vinden, dan drukt hij den staart tegen den stam, zoodat elke veêr in de oneffenheden van den boomstam een rustpunt vindt en de vogel naauwelijks zijne pooten behoeft om zich vast te houden; des te meer kracht kan