Siberië. Het schijnt niet zuidwaarts te trekken, en in de meeste landen is het dan ook meer een zwerf- dan een trekvogel. Weinig vogels worden op zoovele verschillende plaatsen aangetroffen, als de Boomkruiper; men vindt hem zoowel in de digtste, somberste wouden, als in en langs heggen of alleenstaande boomen in weilanden, zoowel op knotwilgen en elzen in de eenzaamste moerassen, als in de langs de grachten staande boomen der steden en tuinen; soms zelfs ziet men hem tegen de muren onzer woningen en langs de bloemhekken onzer vensters behendig rondklauteren. Het is een uiterst bedaard, zachtaardig en zeer vertrouwelijk vogeltje, geheel op zich zelf levende, nooit of zelden twistende en den geheelen dag bezig met in zijn onderhoud te voorzien. Schier op den duur is het in beweging: het hangt onder of tegen takken, zoowel dunne twijgen als breede stammen; springt door het gebladerte, even als Sluipers en Winterkoningjes, en vindt overal een insectje of een insecten-ei, dat meestal zoo klein is, dat het door andere vogels niet wordt opgemerkt; waar zelfs een geoefend oog geen levend insectje meer ontdekken kan, daar vindt het Boomkruipertje nog altoos iets te eten of op te pikken.
De Boomkruiper slaapt in boomholen of tegen de stammen hangende, met de pooten zeer omhoog, steunende op zijn staart, en gewoonlijk met den kop zeer naar achteren of langs den rug gebogen. 's Winters en bij mistig weder slaapt hij ook overdag en rust dan soms zeer lang op een dikken tak, half liggende, even als de Kippen en Leeuwerikken. Hij is niet zeer schuw, vooreerst omdat zijne eenvoudige, op boomschors gelijkende kleuren hem van nature beschermen, ten andere doordien hij zelden aan vervolging is blootgesteld. Niettemin houdt hij steeds een wakend oog, en, als ge u voor den boom plaatst, tegen welks stam hij opklimt, keert hij zich al zeer spoedig naar de achterzijde, steeds zorgende dat hij buiten het bereik van uw gezigt blijft, al loopt ge ook eenige malen rondom den boom. Als men hem op die wijze lastig valt of beangstigt, klautert hij zoo snel mogelijk naar de hoogste takken, en vliegt dan plotseling, gewoonlijk met een draai of wending, naar een anderen boom.
's Winters zoekt hij het gezelschap van kleine zwervende vogels, en wordt dan gewoonlijk met Meezen en Winterkoningjes gezien, waarmede hij zich anders nimmer inlaat, terwijl hij ook gewoonlijk de laatste of na-, zelden de vóórvlieger is. Zijn er bij zulk een zwervenden troep twee of meer van zijne soort, dan blijven dezen meestal bij elkander.