Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE GROOTE PIEPER.

ANTHUS RICHARDI.


De Groote Pieper, ook Richards Pieper en, o. a. in sommige streken van Braband, Zandleeuwerik genaamd, en ook onder den wetenschappelijken naam van Corydalla Richardi beschreven, wordt, met eenige verwante soorten, als van de eigenlijke Piepers verschillend beschouwd, zoodat hij, althans volgens de tegenwoordige schrijvers, een nieuw geslacht uitmaakt. De snavel van dezen vogel is dan ook een weinig krachtiger, de nagel van den achterteen langer, dan die der overige Piepers.

Deze vogels verschillen, al naar het klimaat of den grond waarop zij leven, zeer opmerkelijk in grondkleur van gevederte, zoodat zij, even als de Leeuwerikachtige vogels, nu eens met eene rosroode, dan weder met eene zandkleurige tint worden aangetroffen.

Het mannetje is doorgaans iets grooter dan het wijfje. De jongen verschillen van hunne ouders door de duidelijk witte randen aan al de vleugel- en staartveêren; bij hen is rug en borst meer gevlekt, bij de ouden gestreept.

Deze soort bewoont gematigd- en Zuid-Europa, is echter zeldzaam in Spanje, doch zeer algemeen in het Zuid-Oosten van ons werelddeel. Zij wordt ook in het Himalaya-gebergte, in geheel Engelsch-Indië, Centraal-China en ook in Ceylon aangetroffen, doch is in Afrika, voor zoover bekend is, nimmer waargenomen.

Bij voorkeur houden zij zich op zand- of grasvlakten, heidevelden en in het gebergte op. Gedurende den zomer leven zij gepaard, en na den broeitijd bij troepjes van 5 à 8, terwijl zij in het najaar Zuid- of Oostwaarts trekken.

Zij broeijen op den grond, in kloven of ondiepe holten, tusschen steenen, onder neêrgeworpen hakhout of takkebossen, of, zoo als dit in Indië is opgemerkt, onder het vuilnis, dat in plantages en op suiker- en maïsvelden in een afgelegen hoek op den grond wordt afgezonderd.