vooral in Spanje en Italië, heeft men hem daar „herder” (Pastor) genoemd, en vindt men hem onder dien naam ook wetenschappelijk beschreven.
Men kan den Rozenspreeuw op gelijke wijze, als de gewone zwarte soort, in de kooi houden en met allerlei beziën, vleesch, ei en broodkruimels voêren. Reeds alleen door zijn fraai gevederte is hij een schoone kamervogel, terwijl hij, even als de Zwarte of Gewone Spreeuw, door zijne aangeboren, vertrouwelijke nieuwsgierigheid, zeer spoedig de genegenheid zijns meesters weet te winnen. Als kooivogel heeft hij trouwens veel aanbevelenswaardigs; hij zingt, met den kop achterover, op een poot zittende, en maakt daarbij trillende bewegingen met de vleugels. Zijn geluid is zacht, weinig gevarieerd, en herinnert den toehoorder aan het kabbelen van het water of het ritselen der boombladeren. Hij is zeer oplettend en legt veel verstand aan den dag; hij leeft gaarne met soortverwanten of andere vogels, eet weinig, en kan zeer oud worden.