DE JAKOBIJN.
MUNIA MALACCA.
De hier afgebeelde vogel wordt ook Ekstervink, Groote Domino en Bisschop genoemd. De Engelsche handelaren kennen hem als Bishop en Parsonfinch, de Fransche als Gros-bec-chinois. Ten opzigte van levenswijze en verdere hoedanigheden komt hij geheel en al met den Mongool overeen, van wien hij zich alleen door het wit aan zijne onderdeelen onderscheidt. Ook zijn vaderland is Indië tot Ceylon, doch men vindt hem niet zoo verre westwaarts, als den Mongool, die tot aan het Himalaya-gebergte voorkomt. Het menigvuldigst treft men hem aan de kust van Malabar aan, waar er velen gevangen en naar Europa gezonden worden. De Indianen vangen hen tegen den broeitijd met knipkooitjes en slagnetjes, die zij in het hooge gras of in de door deze vogels bewoonde rijstvelden neêrzetten. Dikwijls vangen zij er zooveel, dat de kooijen, waarin de gevangenen gestopt worden, al spoedig vol geraken, en, als dan daar geen ruimte voor een enkel voorwerp meer overschiet, bindt de vogelaar de pooten der nog overgebleven gevangenen met een biesje vast, en bevestigt dit met een lusje aan een langen stok, dien hij over den schouder draagt. Met het oog op eene zoo overvloedige vangst, begrijpt men gereedelijk, dat de waarde dezer vogels in hun geboorteland slechts zeer gering kan zijn; men koopt ze dan ook daar voor ongeveer 6 pence (30 cents) het paar.
De oude vogels vertoonen geen uiterlijk verschil in kleur, doch de jongen zijn steeds lichter gekleurd; zij hebben het bruin der bovendeelen kaneelkleurig en den kop grijs, en missen den zwarten band onderaan het ligchaam nagenoeg geheel.
Men heeft ook bastaards van Jakobijn en Mongool gevangen, en het is dan ook zeer waarschijnlijk, dat deze beide soorten ook in gevangen staat onderling zullen voorttelen, als men ze in daartoe geschikte volières bijeenbrengt.