verdwijnt ook het rood van de wangen, welke meer bevederd en lichter worden, terwijl de kam en keellellen niet zelden allerlei afwijkende vormen aannemen. De kleurteekening echter blijft meestal onveranderd.
Onze Goudpels-Krielen, die in kleur van vederen en vorm van kam en lellen de wilde of Boschhoenders zeer nabijkomen, blijven niettemin een zeer kennelijk standvastig ras; het schijnt dan ook, dat zij alleen in grootte zijn gedegradeerd, terwijl bij andere rassen, die dezelfde kleuren hebben behouden, doch in grootte zijn toegenomen, juist de kammen het meest in vorm veranderd, zoo niet ontaard zijn. Onder dezen vinden wij de Goudlaken-Hoenders, waarvan de Hanen uiterst breede, zoogenaamd dubbele kammen hebben; de Kampvechters of Duckwings met zeer kleine kammen, en eindelijk onze zoogenaamde „Gladkoppen" of kamlooze: een ras, waarin het natuurlijk hoofdsieraad geheel ontbreekt. Een ander ras, of liever, eene andere kunstproductie is het staartlooze of Patrijshoen; meestal vertoonen de daartoe behoorende Hanen een gevederte, dat aan de straks genoemde rassen herinnert; doch, voor zooverre bekend is, houden de kenteekenen van dit ras (even als bij geverwde Hoenders) reeds bij de volgende generatie op.
De wilde of Boschhoenders worden nu en dan uit Indië aangevoerd en hier te lande onder den naam van Oost-Indische Hoenders (in Engeland onder dien van Jungle fowls) tegen 8 à 10 gulden het paar verkocht. In de zeesteden, zooals Rotterdam en Amsterdam, ziet men de Hanen dikwijls onder het tamme gevogelte bij poeliers en handelaars; meestal echter brengen de zeelieden alleen de Hanen over, zoodat het soms zeer moeijelijk valt, een paar te koopen.