dan ook schaars meer dan één paar bijeen, tenzij op uitgestrekte vijvers of moerassen, waar overvloedig ruimte is om eenige paren te kunnen herbergen, zonder dat het eene het andere in den weg komt.
Het gewone roepgeluid van den Roerdomp is een schelklinkend gekras, dat vrij wel naar dat van den Nacht-Reiger gelijkt en des nachts op geruimen afstand kan gehoord worden. Voorzoover ik het heb kunnen nagaan, schijnt hij dit geluid alleen onder het vliegen te laten hooren. De meest bekende kreet of loktoon van dezen vogel is echter het eigenaardig zwaar geluid van het mannetje gedurende den paartijd. Dit geluid zal ongetwijfeld in de ooren van het wijfje even zacht en zoet klinken, als het gekir van den Doffer in de ooren der Duif; alevenwel heeft het, althans voorzoover ik het kan beoordeelen, niets muzikaals of streelends, en zeker, als men zoo, 's avonds in den donker langs een moeras passerende, op eenigen afstand dien kreet van den Roerdomp verneemt, dan klinkt dat al heel naar in de ooren, en dan kan men zich best begrijpen, dat een min ontwikkeld landman, dien diepen toon van den Roerdomp hoorende, er op wil zweren, dat in dat moeras een huilende duivel of spook rondwaart. Ik heb dit zware geluid van den Roerdomp nooit van nabij gehoord; trouwens is het uiterst moeijelijk, tot op een niet al te verren afstand te naderen, zonder dat de vogel terstond zijn akelig geluid staakt. Het bestaat uit twee syllaben, waarvan het eerste kort, het andere langer en scheller is, en gelijkt vrij wel naar het gebulk van den stier, op eenigen afstand gehoord, doch klinkt zoo hard, dat men niet begrijpen kan hoe een vogel in staat is, dat voort te brengen. In de vroege lente, gedurende den paartijd, kan men het des nachts gestadig hooren; zoodra echter de jongen uitgebroeid zijn, houdt het van lieverlede op.
De Roerdomp voedt zich met vischjes, watertorren, wormen, kleine schaaldieren, kikvorschen, veldmuizen en dergelijke kleine zoogdieren. Visch schijnt echter zijn lievelingsgeregt te zijn; althans wordt deze meer dan eenig ander voedsel in zijn maag gevonden.
Voor den nestbouw zoekt hij een plaats op, die zoo min mogelijk door menschen bezocht wordt, en waar hij dus zooveel mogelijk ongestoord kan blijven. Heeft een paar eenmaal op zulk een plaats rustig en ongestoord genesteld dan zal het in den regel de volgende lente op diezelfde plek weer zijn tente komen opslaan. In een digt rietbosch, te midden van een bijna ontoegankelijk moeras, nestelt hij dan ook, als wel van zelf spreekt, bij voorkeur. Op plaatsen