Pagina:Keulemans Onze vogels 3 (1876).djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE GROOTE BONTE SPECHT.

PICUS MAJOR.


De Bonte Spechten zijn, vooral in ons vaderland, en ook in het geheele gematigde gedeelte van Europa, zeer talrijk vertegenwoordigd; zij mogen dan ook wel als de meest algemeen bekende der Spechtenfamilie beschouwd worden.

Behalve verschillende kleine afwijkingen, die zich bij de meeste soorten voordoen, treffen wij in ons werelddeel de volgende kennelijke soorten aan: den Grooten Bonten Specht (P. major), den Kleinen (P. minor), den Middelsten (P. medius) en den Eksterspecht (P. leuconotus). Al deze soorten zijn inderdaad, in den volsten zin des woords, bont: zwart, rood, rosé en wit zijn bij allen de hoofdkleuren, welke echter, al naar de soort, aan den kop zeer verschillend, doch over het ligchaam des vogels op nagenoeg gelijke wijze verdeeld zijn. Bij den Grooten Bonten Specht heeft het mannetje den achterkop, het jong daarentegen den bovenkop rood, terwijl bij het wijfje het rood geheel ontbreekt; reeds vóór den eersten rui vertoonen dan ook de jongen de kenmerken der sekse, daar bij de jonge mannetjes het rood zich tot achter in den nek, bij de jonge wijfjes slechts tot aan het achterhoofd bepaalt.

Picus minor, bij ons soms ook Harlekijn genoemd, is even groot als de Boomklever of Spechtmees; in Engeland echter worden aanmerkelijk kleiner voorwerpen dezer soort gevonden. Zij is bij ons minder algemeen dan de vorige, en wordt bijna uitsluitend in de provinciën Noord-Braband, Gelderland, Overijssel en Drenthe gezien. Het mannetje heeft den bovenkop in het midden rood, het wijfje de voorhelft wit en het overige gedeelte van den bovenkop, even als het mannetje, zwart. Bij de jonge mannetjes is het voorhoofd vuil zandkleurig, in plaats van wit, met slechts eenige roode veêren op de kruin, terwijl bij de jonge wijfjes de bovenkop nagenoeg geheel vuilwit is, met slechts enkele sporen van roode veêren aan het