Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

22

"Maar jij staat er voor in, dat hij morgen weggaat, naar huis."

"Dan moet ik ook heengaan, want ik heb beloofd hem niet alleen te laten," zei de ganzerik.

"Je ben vrij om te vliegen, waarheen je wilt," zei de leidster-gans.

En ze sloeg haar vleugels uit, en vloog naar het ijs; de eene wilde gans na de andere volgde haar.

De jongen was er bedroefd om, dat er niets van zijn reis naar Lapland komen zou, en bovendien was hij bang voor het koude nachtkwartier. "'t Wordt al erger en erger, ganzerik," zei hij.

"Ten eerste vriezen we dood, daar op dat ijs."

Maar de ganzerik had goeden moed. "Dat heeft geen nood," zei hij. "Ik wou je alleen vragen, zoo gauw mogelijk zooveel stroo en gras bij elkaar te halen, als je maar dragen kunt."

Toen de jongen de armen vol droog gras had, nam de ganzerik hem bij zijn hemd en vloog met hem naar het ijs, waar de wilde ganzen al stonden te slapen, met den snavel onder de vleugels.

"Leg nu 't gras op het ijs, zoodat ik ergens op staan kan en niet vast vries.! Als jij mij helpt, zal ik jou helpen," zei de ganzerik.

De jongen deed het, en toen hij klaar was, pakte de ganzerik hem weer bij zijn hemd, en stopte hem onder zijn vleugel. "Ik denk, dat je daar lekker warm liggen zult," zei hij en drukte den vleugel aan.

De jongen zat zóó in dons gepakt, dat hij niet antwoorden kon, maar heerlijk zacht en warm lag hij daar; moe was hij, en in een oogenblik sliep hij.



DE NACHT.

't Is waar, dat ijs altijd verraderlijk is, en dat je er niet op vertrouwen kunt. Midden in den nacht dreef het losse stuk ijs op het Vombmeer weg, zoodat het, ergens tegen het land stootte. En nu gebeurde het, dat Smirre, de vos, die toen aan den oostkant van het meer in 't Övedkloosterpark woonde, die plaats ontdekte, toen hij op zijn nachtjacht uit was. Smirre had de wilde ganzen al 's avonds gezien, maar hij had niet durven hopen er een van te kunnen pakken. Hij ging nu dadelijk op het ijs.

Toen Smirre heel dicht bij de wilde ganzen was, gleed hij uit, zoodat zijn klauwen over 't ijs schraapten. De ganzen werden wakker, en klapten met de vleugels om op te vliegen. Maar Smirre was hun te vlug af. Hij stoof vooruit, als een bal, die gegooid wordt, pakte een gans bij de vlerk, en holde naar land terug.