Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/37

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

III.

'T LEVEN VAN DE WILDE VOGELS.



OP DE BOERDERIJ.

Juist in die dagen gebeurde er in Skaane iets, waar veel over gesproken werd, en dat zelfs in de courant kwam, maar dat velen voor een praatje hielden, omdat zij niet in staat waren het te verklaren.

't Was namelijk zoo: een eekhoorn was in een hazelstruik, die aan den kant van het Vombmeer groeide, gevangen en naar een boerderij in de buurt gebracht. Alle menschen in de boerderij, ouden en jongen, hadden pleizier in het mooie, kleine dier, met zijn grooten staart, zijn verstandige, nieuwsgierige oogen en zijn kleine, nette pootjes. Zij wilden den heelen zomer het genoegen hebben naar zijn vlugge bewegingen, zijn handige maniertjes om noten te pellen, en zijn vroolijke spelen te kijken. Ze maakten gauw een oude eekhoornkooi in orde, die bestond uit een klein groengeschilderd huisje en een wiel van ijzerdraad. 't Kleine huisje, dat een deur en vensters had, moest de eekhoorn gebruiken als eet- en slaapkamer; daarom legden ze daar een bed van bladeren in, en zetten er wat melk en noten neer. Het ijzerdraadwiel moest zijn speelkamer zijn, waar hij kon springen en klauteren en ronddraaien.

De menschen meenden, dat zij heel goed voor den eekhoorn hadden gezorgd, en ze waren er verwonderd over, dat hij niet scheen te tieren. Hij zat bedroefd en knorrig in een hoek van zijn kamer, en nu en dan liet hij een scherpen, klagenden kreet hooren. Hij roerde het eten niet aan, en draaide het wiel geen enkelen keer rond.

"Hij is zeker bang," zeiden de menschen op de boerderij.

"Morgen, als hij zich thuis voelt, zal hij wel eten en spelen."

Intusschen waren de vrouwen op de boerderij bezig met toe-

29