Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

VII.

BIJ DE BEEK VAN RONNEBY.



Noch de wilde ganzen, noch Smirre had gedacht, dat ze elkaar ooit weer zouden ontmoeten, nadat ze uit Skaane waren heengegaan. Maar nu liep het zoo, dat de wilde ganzen hun weg over Bleking namen, en daar was Smirre, de vos, ook heengegaan. Hij had zich tot nu toe in het noorden van die streek opgehouden, en daar had hij nog geen parken van buitens, of hertenkampen vol herten en lekkere jonge reeën gevonden. Hij was meer uit zijn humeur, dan hij zeggen kon.

Op een middag, dat Smirre in een eenzaam boschland in Mellambygd, niet ver van de beek van Ronneby rondzwierf, zag hij een vlucht wilde ganzen door de lucht vliegen. Hij merkte dadelijk op, dat een van de ganzen wit was, en toen wist hij, met wie hij te doen had.

Smirre begon onmidde llijk op de ganzen te jagen, evenzeer uit lust in een goed maal, als om zich op hen te wreken voor al het verdriet, dat ze hem hadden bezorgd. Hij zag, dat ze naar het oosten gingen, tot ze aan de beek van Ronneby kwamen. Toen veranderden ze van richting, en vlogen naar het zuiden. Hij begreep, dat ze van plan waren een slaapplaats aan den kant van de beek uit te zoeken, en hij dacht, dat hij wel een paar van hen zonder bizonder veel moeite zou kunnen pakken.

Maar toen Smirre eindelijk de plaats zag, waar de ganzen neergestreken waren, merkte hij, dat ze die zóó goed gekozen hadden, dat hij niet bij hen kon komen.

De beek van Ronneby is immers geen groote indrukwekkende stroom, maar toch wordt ze veel besproken om haar mooie oevers. Op verscheidene plaatsen dringt ze door tusschen steile bergwanden, die loodrecht uit het water opkomen, en heelemaal begroeid zijn met kamperfoelie en wilde rozen, met hagedoorn en els, met vogelkers en wilgen, en er is niet veel, dat prettiger is op een

70