Naar inhoud springen

Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

VIII.

KARLSKRONA.



't Was een avond in Karlskrona, en de maan scheen. 't Was mooi en stil weer, maar vroeger op den dag had het gestormd en geregend, en de menschen meenden zeker, dat het onweer nog voortduurde, want bijna niemand waagde zich nog op straat.

Terwijl de stad daar zoo verlaten lag, kwamen Akka en haar troep over Vämmön en Pontarholm op haar aanvliegen. Zij waren er in den laten avond op uit, om zich een veilige slaapplaats tusschen de klippen te zoeken. Ze konden niet aan land blijven, omdat ze — waar ze ook neerstreken — door Smirre, den vos, gestoord werden.

Toen nu de jongen hoog in de lucht voortreed, en naar de zee en de klippen keek, die zich voor hem uitstrekten, vond hij, dat alles er zoo wonderlijk en spookachtig uitzag. De hemel was niet langer blauw, maar welfde zich boven hem als een koepel van groen glas. De zee was melkwit. Zoover hij zien kon, rolde zij haar witte golfjes met zilveren glans op de toppen. Midden in al dat witte lagen koolzwart de vele klippeneilanden. Of ze groot of klein waren, vlak als weilanden of vol klippen, ze waren even zwart. Ja, zelfs de woonhuizen, de kerken en windmolens, die gewoonlijk wit of rood waren, teekenden zich zwart af op den groenen hemel. De jongen vond, dat het was, alsof de aarde onder hem verwisseld geworden, en hij in een andere wereld gekomen was.

Hij nam zich voor zich dezen nacht eens dapper te houden en niet bang te worden, maar toen kreeg hij iets te zien, dat hem hevig verschrikte. 't Was een hoog, rotsachtig eiland, met groote, kantige blokken bedekt, en tusschen de zwarte blokken glinsterden plekken helder, schitterend goud. Hij kon niet laten aan den Magle-Steen bij Heksen-Ljungby te denken, die de heksen soms op hooge, gouden zuilen omhoog heffen, en hij vroeg zich verwonderd af, of hier iets dergelijks was.