Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/176

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
 

VI. STAMWEZEN OP SUMATRA.




§ 28. Stamverband.

Bij de kust-Maleiers is het stamverband reeds opgelost, hoewel de sporen er van nog talrijk genoeg zijn. Bij het zoeken van eene vrouw gelden daar geene andere beperkingen, dan die van te nauwe verwantschap, zoowel van vaders- als van moederszijde, of overwegingen van stand of gegoedheid. In verband daarmede staat, dat de huizen klein zijn en door één gezin—man, vrouw en kinderen—worden bewoond. Dorpen zijn territoriale eenheden; de bewoners van hetzelfde grondgebied vormen eene bestuurseenheid omdat zij één geographisch geheel bewonen, niet omdat zij onderling verwant zijn.

Geheel anders is het in principe bij de andere volken. Daar bestaan genealogische eenheden. De menschen van dezelfde afstamming vormen groepen onder hetzelfde bestuur; het is niet altijd noodzakelijk, dat zulk eene menschengroep van ééne afstamming hetzelfde grondgebied bewoont, hoewel dit uit den aard der zaak in den regel wel het geval is. Deze toestand is eene voortzettingvan den ouden tijd, toen samenhoorende stammen geen vaste woonplaatsen hadden en alleen de verwantschap, de stamaangehoorigheid werd gevoeld als de band, die de menschen tot gemeenschappen samenhield. Dit stamgevoel, zelf reeds eene uiting van eenige beschaving, kan zich soms nog tot in hoog ontwikkelde samenlevingen voortzetten, zooals het clan-wezen der Schotten, het sèng-wezen der Chineezen, het soekoe-systeem der Minangkabauers bewijzen. Door de geheele geschiedenis van alle beschaafde volken hebben wij dit overgangsproces van stammen tot territoriale en politieke staten zich zien ontwikkelen.