195
wenschte huwelijken tegenwerken; sterfte en ziekte onder de bevolking verminderen, door de vrouw toegankelijk te maken voorbegrippen van hygiëne; het levensgenot en den zin voor huiselijkheid van den ontwikkelden man verhoogen en in enkele gevallen den weg openen voor het deelnemen der vrouw aan het maatschappelijke leven. De positie der vrouw moet beter, hooger worden. Anders blijft alle streven naar volksontwikkeling half werk.
In de Mohammedaansche streken zijn overal minder meisjes op school dan bij de Christenen. Niet omdat de Islam in eenig opzicht het onderwijzen van meisjes verbiedt, maar omdat de positie der vrouw in alle Oostersche landen lager is dan die van den man.
Sumatra staat in dit opzicht ongeveer gelijk met Java. Het aantal meisjes op de neutrale scholen (openbare en volksscholen) is nog maar 8% van dat der jongens; op de Zendingsscholen 13%. Op de Westkust van Sumatra is dit cijfer bijna gelijk aan dat der Zendingsscholen. In het Mohammedaansche Tapanoeli blijft het met 5% nog beneden het gemiddelde van Sumatra; nog geringer is het in Palembang en Djambi.
Het goed bedoelde streven om voor de kleine meisjes aparte scholen op te richten zal de ontwikkeling van het meisjesonderwijs sterk belemmeren. Men kan geen Inlandsche meisjesscholen in eenigszins beduidend getal oprichten, omdat er geen stabiel vrouwelijk personeel beschikbaar kan komen. Men voede dus het volk niet op in de leer, dat meisjes van 6 a 10 jaar niet met jongens kunnen schoolgaan; men leere het geen nieuw vooroordeel naast de oude.
Een twintigtal meisjes hebben op Sumatra thans (begin 1915) het kweekelingen-examen afgelegd. Enkele Minangkabausche meisjes studeeren voor de Nederlandsche acte als onderwijzeres, terwijl er een tiental op de kweekschool te Fort de Koek studeeren. Hoe lang deze enkelingen voor het onderwijs beschikbaar zullen blijven, dient te worden afgewacht.
Deze getallen beteekenen voor de ontwikkeling van een millioenenvolk nog niets, maar zij zijn van belang als hoopvolle teekenen des tijds.