Naar inhoud springen

Pagina:Leeuwarder Courant 1831 no 101.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

NEDERLANDEN.

’s GRAVENHAGE, den 15 December. Bij bestuit van Z. M., van den 23 November ll. no. 72, is aan de te Breda wonende weduwe van wijlen den matroos H. Schaliboom, die op de boot diende, over welke de onsterfelijke van Speyk bevel voerde, en met dezelven den heldendood stierf, toegelegd een’ jaarlijkschen onderstand van een honderd zes en vijftig gulden en nog daarenboven eene som van negentig gulden, voor hare vijf kinderen, en zulks ingaande van 1 Julij laatstleden.
Naar men verneemt heeft Z. M. dezer dagen, op de daaromtrent gedane voordragt door den minister van financien, naar aanleiding van het door de staats-commissie tot bezuiniging voorgestelde, een besluit genomen omtrent eene nieuwe organisatie en inrigting van het departement van binnenlandsche zaken, welke reeds met 1o Januarij aanstaande in werking zal worden gebragt, en strekken zal om in dit deel van het algemeen bestuur groote bezuinigingen en vereenvoudigingen in te voeren. Vele der hooge en lagere ambtenaren daarvan zijn op pensioen gesteld, andere van rang verwisseld, sommigen ontslagen, enz. De tegenwoordige secretaris-generaal van het ministerie, de heer Wenckenbach, zal door den tegenwoordigen administrateur, den heer Vollenhoven, worden vervangen. De bijzondere secretaris van den minister ad interim, de heer Borluth, een Belg, zal, even als andere bij het departement nog in dienst zijnde Belgen, worden ontslagen.
De bedenkingen door de Regering tegen de voordragt omtrent de grondbelasting gemaakt, zijn beantwoord; dit antwoord houdt hoofdzakelijk en onder anderen het navolgende in:
Na herhaalde overweging is het der Regering toegeschenen, dat 4 pCt. ten honderd verhooging der grondlasten volstrekt benoodigd en als buitengewoon middel billijk is ter bestrijding der uitgaven; doch daar aanvankelijk de bedoeling geweest is die verhooging, behoudens nadere voorzieningen, in de volgende jaren, voor ’s hands alleen voor 1832 te doen heffen, heeft men geene zwarigheid gemaakt, naar het vrij algemeen verlangen der Kamer, de 4 pCt. voormeld, bij wijze van buitengewone opcenten voor 1832 voor te dragen; waarbij men gebragt heeft 2½ opcenten voor kwade posten tot ƒ 210,683:02½, en dus tot ƒ 25,281:96½ minder dan het bedrag der 2 opcenten op de met 4 ten honderd verhoogde hoofdsom zou geweest zijn, zullende men trachten de kwade posten en remissiën uit deze verminderde som te vinden.
De grondlasten schijnen in den tegenwoordigen grooten nood, en alzoo voor een bepaalden tijd, wel tot 12 millioen te kunnen worden opgevoerd, en welke bezwaren men ook tegen de kadastrale operatien moge inbrengen, zoo is het ontwijfelbaar dat de bewerking in al de provincien en al de gemeenten op eenen gelijken voet heeft plaats gehad, en dat er niets gespaard is, om die gelijkheid in alles te bereiken, die de grootste deugd van een goed kadaster uitmaakt. Men verwondert zich dat de leden zich tegen de afschaffing der gemeente opcenten hebben verklaard, daar, bij minder grooten nood, tijdens de overwegingen over de tienjarige begrooting in 1829, uit den boezem der Staten-Generaal is voorgesteld, en door een aantal Noord Nederlandsche leden is aangedrongen, op het heffen van vele aanzienlijker sommen bij omslag over de provincien, waarvoor de heffing weder had moeten plaats hebben, hetzij bij subrepartitie over de gemeenten, en in de gemeenten, bij wijze van accijns, personelen aanslag, enz., hetzij provinciaal op denzelfden voet, en dus door even dezelfde middelen die nu tot vinding van het gemis, hetwelk door de afschaffing der gemeente opcenten zou ontstaan, kunnen worden gebezigd.
Van den 16den. Heden ochtend is de Tweede Kamer der Staten-Generaal van des ochtends ten half elf ure tot des namiddags ten drie ure in committe-generaal vergaderd geweest, in tegenwoordigheid van Z. E. den minister van financien. Naar men verneemt, zijn in deze bijeenkomst behandeld, beantwoord en nader toegelicht de aanmerkingen, welke door de afdeelingen waren in het midden gebragt, ten aanzien van het ontwerp eener geldleening uiterlijk van 138 millioenen, ter dekking van de buitengewone kosten van oorlog, welke de handhaving, bescherming en bevordering van de eer, de onafhankelijkheid en welvaart des vaderlands over het jaar 1832 zoude mogen vorderen.

LEEUWARDEN, den 19 December. Door Zijne Majesteit is benoemd, tot gewoon hoogleeraar in de geneeskundige faculteit der hoogeschool te Groningen, de heer A. A. Sebastiaan, chirurgijn-majoor, professor bij het groot Rijks hospitaal te Utrecht.
De eerste kamer der Staten Generaal heeft zich, in hare zitting van den 14 dezer, vereenigd met drie bij haar ontvangen ontwerpen van wet, te weten: 1o. dat, betreffende de verhooging van het kapitaal in obligatien à 5 per cent, bij de wet van 22 November 1830 daargesteld; 2o. dat omtrent den inkoop en aflossing van schuld in 1832, en 3o. dat, omtrent het intrekken der schatkistbilletten voor 1832.
Alhoewel de berigten van Berlijn van den 13 dezer er nog geen gewag van maken, zoo schijnt men aldaar berigt te hebben ontvangen, dat Keizer Nicolaas het besluit der conferentie, nopens de erkenning van prins Leopold, weigert te ratificeren. Deze weigering was te voorzien; daardoor wordt Z. M. de Koning in Hoogstdeszelfs regten gehandhaafd. De tijdingen door de Fransche en Belgische dagbladen medegedeeld, als of Pruissen en Oostenrijk het traktaat van de conferentie zouden erkend hebben, zijn ongegrond, alzoo het allerwaarschijnlijkst is, dat deze beide Mogendheden eene lijn met Rusland zullen trekken. De wel verwachte, doch evenwel belangrijke tijding, van de weigering van Rusland, schijnt Vrijdag den 16 dezer bij een handelhuis te Amsterdam ontvangen te zijn. In het Amsterdamsche Algemeene Handelsblad leest men deswege het volgende: „Ons wordt de belangrijke tijding medegedeeld, dat de Keizer van Rusland besloten heeft, om 1o. het vredes-traktaat der Conferentie niet te ratificeren; 2o. om Leopold als Koning van Belgie niet te erkennen, alvorens dezelve door Z. M. den Koning der Nederlanden erkend is; en 3o. om niet te dulden, dat verder andere Mogendheden gewapenderhand in de geschillen tusschen Holland en Belgie tusschen beiden komen.
Omtrent het gebeurde op de Schelde is ons het navolgende berigt geworden: den 13 des morgens waren eenige Belgische officieren bezig om, tegen over het fort Marie, eenige metingen te doen. Daarop werd van de kanonneerboot no. 46, de luitenant Bolken, met eene boot en witte vlag voorop, naar den wal gezonden, om naar de reden dezer opmeting te vragen en te verzoeken van die te willen staken. Drie der Belgische officieren begaven zich daarop naar onzen parlementair, die zijne orders aan hen mededeelde, waarop deze heeren antwoordden, dat zij van hunnen generaal in last hadden, om geene parlementairen te ontvangen en zij den luitenant Bolken als gevangene beschouwden, er bij voegende, dat allen tegenstand nutteloos zou zijn en hij hen naar Antwerpen moest volgen. Onze verdienstelijke Zeeman was echter weinig genegen om zich aan zulke snoode verraders over te geven en ongewapend zijnde, was toch elke tegenstand nutteloos. Hij trachtte zich derhalve door list uit de handen van booswichten te redden, die noch gevoel van eer noch schaamte kenden. Hij antwoordde dan, dat hij hiervan zijnen roeijers zou kennis geven, wordende door twee der Belgische verraders gevolgd. Naauwelijks was de luitenant Bolken echter zijne sloep genaderd of hij sprong er in en liet dadelijk afzetten. Een der hem vergezellende snoodaards loste zijn pistool op Bolken, doch mistte; daarop riep de andere zijne manschappen, die ten getalle van meer dan 200 achter den dijk verborgen lagen, en dadelijk een geweldig vuur op de sloep maakten, welke nog naauwelijks vijftig passen van den oever verwijderd was, waardoor de vrijwillige matrozen Carakauw en Attweich zwaar gewond zijn geworden, zoo dat men voor het leven van den eerste vreesde. Beide waren echter welgemoed door de vreugde van hunnen luitenant gered te zien.
Zoodra zulks, zonder nadeel voor de sloep, konde geschieden, liet de kapitein ter zee Boelens eenige schoten met schroot op de Belgische verraders doen, die deze dapperen, welke eene ongewapende sloep, met een officier en vier sloeproeijers, allen ook ongewapend, met meer dan 200 man durfden aanvallen, weder spoedig achter den dijk deden verdwijnen.
Onze vlotelingen dachten niet dat iemand in de sloep behouden zou blijven, ook was dezelve van achteren met kogels als bezaaid.
Deze verraderlijke aanval, tegen eenen ongewapenden vijand, met verkrachting van het regt der volken, heeft eene verbittering bij de vlotelingen te weeg gebragt, die moeijelijk te beschrijven is.
Het doel der Belgen schijnt te zijn om aan beide oevers der Schelde verdedigingswerken aan te leggen, om den toegang tot de citadel geheel te beletten. Men verlangde op de vloot het teeken te ontvangen, dat onze zeelieden in de gelegenheid zou stellen om wraak te nemen en de Belgen in de volbrenging hunner ontwerpen te keer te gaan.

MENGELWERK.

De HISTORIE der COURANTEN.


(VERVOLG.)


Die timmert aen den wegh
En schrijft voor ’t algemeyn,
Sal staeg voor alleman
Een steen des aenstoots seyn.


FRANKRIJK.


In 1605 begon Johann Richer te Parijs een weekblad uit te geven onder de benaming van Mercure François, doch reeds zeventig jaren vroeger was door Montaigne het gebruik van Nieuwsbladen ingevoerd, terwijl ook de Kardinaal Richelieu veel ter bevordering dezer inrigting toedroeg. Evenwel is de invoering der eigenlijke Couranten te danken aan Theophraste Renaudot. Deze vernuftige Doctor werd in 1584 in Londen geboren. Hij zette zich in 1606 te Montpellier neder en was des Konings Raad, Geneesheer en Historieschrijver. In het jaar 1612 naar Parijs geroepen zijnde, gaf de Koningin, Moeder van Lodewijk XIII, destijds Regentesse, hem een brevet van Geneesheer des Konings; eene groote eer, doch zonder geldelijke waarde, weshalve hij dadelijk de praktijk begon uit te oefenen en een zoogenaamd Bureau d’adresse oprigtte, alwaar men op bepaalde dagen de benoodigde Recipés voor oude en jonge kwalen konde bekomen. — Renaudot maakte opgang, en dit stak de Parijsche Esculapen deerlijk in den krop, want in de zestiende eeuw was de verlichting nog zoo ver niet gevorderd, als in onze gelukkige dagen, dat luiden van een en hetzelfde vak elkander zoo duurzaam lief hebben. Het gevolg dier veete was, dat Renaudot, wien men buitendien om den hem bewezen eer niet lijden mogt, op den 1 October 1612 door de Geneeskundige Faculteit geregtelijk werd vervolgd, en zoo hevig werd nagejaagd, als of gansch Parijs vergeven was. — Nu ging het op een geweldig procederen, en daar hij geen kat was om zonder handschoenen aan te tasten, zette hij dwars den kop er voor. Men hoonde, schold en lasterde hem in de pleidooijen van alle kanten, (iets dat nu ook beter is, dan in die duistere dagen,) en eindelijk speelde hij een nadeelig spel. Eerst mogt hij niet meer de praktijk uitoefenen, en daarna werd zijn bureau hem voor den neus gesloten. Ongelukkig voor den Doctor, misschien ook voor zijne patienten, maar allergelukkigst voor de Couranten!
Aan deze en nog een paar andere bijkomende omstandigheden, te breed hier te vermelden, was Frankrijk de geregelde uitgave van een belangrijk dagblad verschuldigd. Maar in welk jaar deze Courant voor het eerst verschenen is, is weder eene zwarigheid, bijna even moeijelijk op te lossen, als het bekende geschilpunt, of de ziel van een dansmeester in zijn hoofd, dan in zijne voeten zit. Voltaire, die het toch behoorde te weten, zegt ronduit, en met hem, zoo als natuurlijk is, de reeds aangehaalde Encyclopedie ou Dictionnaire universal raisonné, dat Renaudot in den jare 1631 zijne eerste Gazettes gaf. Moreri, die mij behulpzaam was in dit opstel, noemt hetzelfde jaar, gelijk ook Richelet, in zijn belangrijk Woordenboek, met nog meer anderen, te veel of te weinig om te noemen, want de een ontleent toch van den anderen. — Dezen zijn nu Fransche Schrijvers, en mannen, die klinken als klokken; van daar juist de moeijelijkheid der beslissing, want een Duitscher spreekt het regelregt tegen, en met hem de Schrijver van het artikel Zeitungen in het Conversations-Lexicon, Leipzig, 1819. De Heer Joachim von Schwarzkopf zegt met duidelijke woorden, dat Doctor Renaudot in het jaar 1623 te Parijs eene Courant uitgaf onder den titel: Nouvelles ordinaires de divers endroits. Het eerste blad van deze Nouvelles bevatte vele oeconomische artikelen, waaronder een uitvoerig berigt over den Tabaksbouw. — Allengskens trof hetzelve minder zijn doel, en in de maand Mei veranderde men zijnen doopnaam, schrijvende het in de Registers van den Couranten-Stand in als: Gazette de France! — Hoezeer nu von Schwarzkopf een Duitscher is, moet ik hem, wat de uitgave der Courant van Renaudot betreft, boven de Fransche Schrijvers stellen, en uit hoofde der bijgevoegde naauwkeurige omstandigheden, waarvan de laatsten geenerlei gewag maken, het voor bewezen houden, dat in 1623 werkelijk reeds die Fransche Courant is uitgekomen, en dat hij in 1631 eenen anderen naam heeft verkregen.
Hooren wij echter nu nog eens, tot eene afleiding van het voorgaande, wat de geleerde Burgemeester in Quedlinburg, J. A. Donndorff er van zegt in zijne Geschich- der Erfindungen, op ’t Woord Zeitungen: „In Parijs schreef T. Renaudot, een Doctor, (gest. 1653,) Weekbladen. Zij begonnen in 1631. Dag en nacht spoorde hij alle nieuwtjes op, ging vlijtig er op uit, won berigten in, en laafde zijne zieken met anekdoten. Reeds het zesde stuk zijner Courant schafte hij zich, uit hoofde van den grooten bijval, een octrooi aan. Hij droeg den eersten jaargang aan Lodewijk den Veertienden op. Deze eerste band draagt den titel: Recueil des traités nouvelles, relations et autres choses memorables de toute l’année 1632, enz. — MDCXXXIII. De gansche Renaudotsche verzameling, van den beginne aan tot 1694, berust in 54 banden op de Koninkl. Bibliotheek te Hanover. Het eerste artikel daarin handelt over Tabak. Renaudot noemde eenige bladen Gazette, maar zijne landslieden heetten dezelve spotsgewijze Fagots. Renaudot liet zijne Couranten met luider stem uitventen: toevallig deed in de buurt een houtkoopman hetzelfde met zijn takkebossen, en zoo dikwijls de Courantenman ’t woord Gazette aansloeg, riep de houtverkooper dadelijk daarop: Fagots! Deze wedstrijd vermaakte de spotters, en Fagots bleef van dat oogenblik de benaming der eerste Fransche Courant. Het werd zelfs ten spreekwoord, zoo dat men ten huidigen dage twijfelachtige gebeurtenissen en valsche berigten Fagots pleeg te noemen.” — Wat zoude men thans niet van al die Fransche en Brabandsche Couranten een aantal houtmijten kunnen maken, want bijna allen zijn thans Fagots!
Dit Blad was zeer getrokken, van inhoud even belangrijk als onderhoudend. Tot aan zijnen dood, die voorviel in den jare 1653, schreef Renaudot onafgebroken deze Courant, en de Privilegie op hem verleend door Lodewijk XIII, naderhand onder Lodewijk XIV en XV bevestigd, ging op zijne beide zoons over, dewelke een heerlijk Erfgoed was voor deze heeren, die ook geleerde mannen zijn geworden.
Destijds en daarna, zoo was ook het denkbeeld van Voltaire, in zijn wijsgeerig Woordenboek niet onduidelijk ontwikkeld, waren dergelijke Privilegiën nog al zoetvloeijende emolumenten voor sommige familiën, ook in Nederland. Het zou mij niet verwonderen, of er is wel eens een duisterder denkbeeld door dien Opperfilozoof te berde gebragt. En mogen wij uit de gevolgen besluiten, dan zullen wjj in zijn geloof treden, wanneer wij de massa der dag-, week- en nieuwsbladen, die de uitgestrekte oppervlakten der eestafels bedekt, met een algebraïsch oog en intrestvolle ziel gadeslaan. — Doch om niet verder af te dwalen, en in plaats van rente op rente volzin op volzin te stapelen, die geen opgeld geven, maak ik den lezer nog kennelijk, dat ter oorzake van die Koninklijke Privilegie de Gazette de France de eigenlijke Hof-Courant is geworden. Haar bestaan telde alrede eene reeks van honderd een en dertig jaren, toen eene Fransche omwenteling haar eensklaps in dien eerbiedwaardigen ouderdom van leven en bestaan beroofde.
Wat is er toch vernielender en verwoestender, dan eene omwenteling? De tijd sloopt liefst wat bouwvallig, eene omwenteling wat hecht en sterk is.

Over de Nederlanden volgt.


ERRATUM.


Zie vorige Courant van Dingsdag 13 December ll., no. 99, den tweeden Brief over de Koepokinenting van den Heer J. Vitringa Coulon, in welks laatsten volzin, tweeden regel staat: die dezen wijzen raad opvolgt, lees: die dezen mijnen raad opvolgt.

Reeds zoo menigvuldige blijken van de milddadigheid van Leeuwarders ingezetenen ontvangen hebbende, ten behoeve hunner noodlijdende armen, twijfelen Armbezorgers der Evangelische Luthersche Gemeente geen oogenblik, of ook in de tegenwoordige omstandigheden waarin zij zich bevinden, zullen die blijken van menschenliefde weder bewezen worden op Woensdag den 21 dezer, bij gelegenheid van het te houden gewoon Winter Collect, ten behoeve hunner armen; door de Edel Achtb. Heeren Burgemeester en Wethouders der stad goedgunstig toegestaan.

De Kerk- en Armvoogden der Evangelische Luthersche Gemeente,
Namens dezelven,
D. C. STöCKER, Cons. Scriba.

De eerste buitengewone Winteravond Vergadering van het Departement LEEUWARDEN der Maatschappij: Tot Nut van ’t Algemeen, zal in het gewoon Lokaal worden gehouden op Woensdag den 21 December 1831, zullende alsdan de Wel Edele Gestrenge Heer Mr. A. van Halmael Junior, de Spreekbeurt vervullen en eene dichtmatige bijdrage door Mr. Robidé van der Aa worden voorgedragen.

ROBIDÉ van der AA, Secretaris.

⁂ Getrouwd:

Leeuwarden,
den 17 December 1831.
S. W. VISSER, en
F. GATSONIDES.

Deze dient tot algemeene en bijzondere keneisgeving.

⁂ Heden verloste van eene welgeschapene Dochter, T. B. ZIJLSTRA, geliefde Gade van S. NAUTA BINKSMA.
Baard, den 7 December 1831.
Strekkende tot communicatie voor Vrienden en Bekenden.

⁂ Heden verloste van eene welgeschapene Dochter, IEFKE C. HELDER, geliefde Echtgenoot van K. H. GORter.
Onder Damwoude bij Dokkum, den 13 December 1831.

⁂ Heden verloste zeer voorspoedig, door Gods goedheid, van eenen welgeschapen Zoon, H. C. van GIFFEN, geliefde Echtgenoot van

Burg, op Texel,
den 14 December 1831.
S. RIENSTRA SLOTHOUWER,
Predikant.