Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/13

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Natuurlijk dacht ik als jongen niet, dat mijn vreesachtigheid onoverwinnelijk zou blijken. Integendeel maakte ik me diets, dat zij van zelf verdwijnen moest voor een toenemende kennis van mensen en toestanden. Ik rekende er op, dat de ondervinding haar zou vernietigen, terwijl zij me juist beletten zou ondervinding op te doen. Nu was dit in zoverre toch juist gezien, als ook een opgedrongen ondervinding wel iets aan me had kunnen hervormen. Gesteld eens, dat er geen agent in de buurt ware geweest, of wel, dat de omringende jongens mij het vluchten hadden belet. Dan zou ik wel tot tegenweer genoodzaakt zijn geworden en als mijn eerste antagonist eens geweken ware voor een toevallig raak aankomende vuistslag, wie weet hoeveel moed de zelfoverschatting me dan had ingeboezemd?

Met wat verstandige dwang hadden mijn ouders aan mijn ongelukkig bestaan dus wel een betere plooi kunnen geven. Evenwel, wie vraagt zich vóór het huwelijk af, of hij tot uitoefening van zulk een verstandige dwang in staat is? Niet om onzentwil, maar omdat vader en moeder naar een aardig speelpopje verlangen, wordt een kind de levenstaak opgelegd.

Intussen fantaseerde ik als jongen mij het ideaal van een man, die altijd zeker is van zijn zaak, en voorgevoelende, dat ik nooit zulk een man zou worden, deed ik al mijn best hem ten minste uiterlijk na te bootsen.

Dit is—voor zover ik me herinner—mijn eerste poging geweest om mijn ware natuur te verbergen onder een aangenomen rol. Naderhand ben ik in dit comediespelen zó goed opgegaan, dat het mij—hoe slecht ik ook speelde—onmogelijk is geworden ooit weer eenvoudig mij-zelf te wezen. Beproefde ik 't nog eens, dan kwam ik me voor geen zelf meer te hebben, niets anders te zijn dan een zielloos organisme zonder één neiging, één afkeer, één opinie, één drang. In de regel echter riepen mijn neigingen en afkeren, mijn opinies en drangen me toe: sluit ons op in je binnenste, want we zijn buiten model, verboden in de samenleving der mensen. En hoe beter ik mijn waar-ik

9