Naar inhoud springen

Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/139

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Toen hij dit verklaarde, was er iets uitdagends in zijn stem, iets dat geloven deed in zijn strijdlust en zijn vertrouwen op eigen kracht; maar tegelijkertijd hoorde ik in zijn woorden, of liever nog in zijn behoefte om die woorden te uiten, de teleurstelling van een eerzuchtige, die zijn doel niet heeft bereikt. Had hij nu maar eenvoudig gebluft, of bestond er naast het vele, dat hem bereikbaar leek, iets, dat zijn ondervinding hem als onbereikbaar had doen kennen en voelde hij die onbereikbaarheid als een nederlaag in zijn levensstrijd, waarvan hij de betekenis voor zich zelf poogde te verkleinen?

Ten einde iets meer van hem te weten te komen, vroeg ik eens, of hij al dadelijk bij de aanvang van zijn studies de roeping had gevoeld dominee te worden?

„O, neen! Ik ben zelfs begonnen met in de rechten te studeren; maar al gauw zag ik in, dat ik als dominee veel verder en daar... veel gemakkelijker komen zou."

Toen waagde ik de opmerking:

„Wat ik volstrekt niet begrijp is, dat iemand met uw ambitie getrouwd is."

De woorden waren me nauwelijks van de lippen, of ik voelde, dat hij, al naast me voortwandelend, me van ter zijde begluurde. Was 't, omdat hij wilde weten met welke bedoeling ik gesproken had, of had zijn huwelijk iets geheimzinnigs gehad en stelde hij zich de vraag: wat weet die man van me af?

Na een korte aarzeling gaf hij ten antwoord:

„'t Is waar, dat de huwelijksband een eerzuchtige man dikwijls in zijn bewegingen zal hinderen; maar daar staat tegenover, dat een al te grote vrijheid voor niemand deugt."

En na nogmaals geaarzeld te hebben, voegde hij er op haast plechtige toon bij:

„Wie een machtige behoefte om lief te hebben met zich omdraagt, mag van geluk spreken, als hij een vrouw en kinderen bezit, waaraan hij zijn affectie kan wijden. Is u dit niet met me eens, meneer Termeer?"

De laatste zin klonk me zo dreigend, dat ik 't niet waagde

135