van woorden, louter wartaal en schimp, uitbrakend sprong ik weer op, greep mijn stoel aan en hief die in de hoogte. Wat ik precies met die stoel voorhad, wist ik op dat ogenblik zelf niet. Zeker had ik geen bedoeling er Anna mee te treffen. Ik wilde alleen wat vastgrijpen en wat vernielen; maar toen Anna eveneens opgesprongen en wel verschrikt, doch zich volkomen meester, vlug als een hinde de kamer uitschoot, wierp ik het ding haar achterna, zonder evenwel iets anders te doen dan de deur wat beschadigen.
Daarna zonk ik, nog kokend maar toch verlamd, weer aan de tafel neer, leegde de wijnfles geheel, haalde Cognac uit de kast en verdiepte me op eens in de zonderlingste plannen om me te onttrekken aan die afschuwelijke, sarrende tirannie. Had ik me vroeger omgeven gevoeld door een even onzichtbare als ondoordringbare wal, die me scheidde van het mensdom, nu was 't, of ik in een diepe put zat en of hoog boven me, aan de rand van die put, Anna en de Kantere me stonden te bespotten en uit te dagen.
Allerlei bevrijdingsplannen doorflitsten mijn overspannen brein; maar niet één kon ik een ogenblik vasthouden en enigszins kalmer beschouwen. Wat iedere dronken man om zich heen ziet: dat alles zich voortbeweegt en toch niet verder komt, dat zag ik in mijn hoofd.
Nu eens wilde ik met haar vader en moeder of haar zuster en zwager gaan spreken, dan weer wilde ik haar zó mishandelen, dat zij me kon en moest aanklagen. Ik dacht er ook over haar te vergiftigen, haar met een revolver te laten spelen, haar een ongeluk te doen krijgen! Maar terwijl 't in me vast scheen te staan, dat ik me tot elke prijs van haar zou ontslaan, voelde ik 't als een even grote zekerheid, dat ik, ontnuchterd en bedaard, niets zou durven aanvangen.
Een groot uur bracht ik aldus door met drinken en me opwinden en me verbijten. Toen bemerkte ik plotseling, dat de meid al die tijd niet had durven binnenkomen om af te nemen. Dit bracht me enigermate tot bezinning en