Naar inhoud springen

Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/42

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

flauwde ongelooflijk snel en mijn gedachten dwaalden elders henen. Het hinderde me erg, dat ik zo spoedig vergat en dus klaarblijkelijk maar zo oppervlakkig gevoelde; te vergeefs echter deed ik mijn best de eerste afschuwelijke indruk terug te roepen, de oude heer weer voor me te zien. Ik trachtte me te verdiepen in de mogelijkheid van een nimmerwederzien; maar de herinneringen doemden steeds flauwer, steeds trager op en toen, na enige maanden, de doodstijding aankwam, zocht ik vruchteloos in mijn gemoed naar een greintje ontroering.

Dus—besloot ik—hadden de mensen wel gelijk mij te minachten en te schuwen. Al begrepen zij me niet door een beredeneerde ontleding, instinctief beseften zij toch de kille holheid van mijn ziel.

Zelfs over hen, die wij maar van aanzien kennen, matigen wij ons een oordeel aan en dikwijls is dit oordeel veel juister dan zijn oorsprong zou doen vermoeden. Uit een trilling om mijn mond, een opslag van mijn ogen, de klank van mijn stem trok de kameraad, die mij vermeed, de leraar, die mij wantrouwde, de voorbijganger, die een ander om inlichting aansprak, onbewust een nadelig besluit voor mijn vriendelijkheid, mijn oprechtheid, mijn hulpvaardigheid en al leidden zij daaruit een volmaakt onjuiste karakteristiek van mijn persoon af, hun antipathie was toch gegrond.

Zo voelen zich ook een kat en een hond op de eerste aanblik elkanders vijanden en wie ooit de gluiperige, zelfzuchtige sensualiteit van de eerste, de moedige, trouwe genegenheid van de laatste heeft gadegeslagen, verwondert zich niet over de onberedeneerde haat, waarmee die twee dieren elkaar naderen.

Zonder te weten hoe, begreep het normale individu, dat mij al de eigenschappen ontbraken, waaraan een samenleving behoefte heeft, zal hij staande kunnen blijven in de onvermijdelijke strijd van allen tegen allen. Zonder te weten hoe, besefte ik, dat in hem al de mooie, edele gevoelens leefden, waarvan ik alleen iets kende uit boeken, die voor mij dus maar ledige klanken waren. Beiden

38