der, en in me zelf bezat ik mijn strengste, onmeedogendste rechter.
Van Brussel trok ik naar Parijs; doch ook daar vermeesterde ik alleen het genot, dat zich voor een aalmoes opdringt.
Toch zag ik nu de vertegenwoordigers van mijn gedroomde wereld in levende lijve voor me.
Ik zag ze in de schouwburg-loges in zacht gefluister verloren, terwijl het vulgus om hen heen zich boeien liet door zouteloze grappen, kinderachtige muziek en kleurige décor's.
Ik zag ze in de restaurants elkander opwinden door vurige wijn en dartel gepraat, totdat ze in een zalige bedwelming het gonzen van de menigte niet meer gewaar werden.
Ik zag ze rondrijden door het Bois de Boulogne, glimlachend tegen een bekoorlijke herinnering of een betoverende illusie en ongevoelig voor de glurende nijd en de minachtende bewondering van een nieuwsgierig plebs.
Ach; ook ik wilde leven... leven als zij, glansrijk, hevig, kort!
Nadat ik te Parijs geen stap verder was gekomen, maakte ik me diets, dat kleine steden veel gunstiger terrein opleverden en zwierf ik enige maanden lang door Zuid-Frankrijk rond, zonder andere avonturen te vinden dan een paar ontmoetingen met schijnbaar wereldwijze handelsreizigers.
Nog onbekend met het talent van opsnijden, waarin deze heren zich verheugen, begon ik met geloof te slaan aan hun fantastische verhalen van „affaires de femmes," waarin zij Don-Juan-rollen hadden vervuld. Ik poogde me zelfs door middel van enige beleefdheden bij hen in te dringen, zoal niet in de hoop, dat zij de ingang van mijn betoverd kasteel zouden kennen, dan toch wel in de mening, dat ik wat „savoir-faire" zou kunnen leren, wat driestheid zou kunnen verkrijgen.
Veel meer dan wat kennis verschaften zij me echter niet, want, terwijl het me duidelijk werd, dat hun verhalen