onderworpen en nu bleek het niet bestand te wezen tegen de gloed. Als nabootsingen van edel metaal waren mijn indrukken, mijn gevoelens onder de kunstbewerking verteerd, vergaan en ik begreep, dat de afwijzing van mijn novelle wegens onbelangrijkheid de veroordeling van mijn ganse zieleleven was. Ik stond lager dan het publiek en een artiest moest hoger staan. Ieder ander gevoelde dieper dan ik.
Gedurende de afwachting van het vonnis had ik niets meer uitgevoerd; mijn ledigheid was gevuld geworden met de spanning van het wachten. Daarna achtte ik me te recht of ten onrechte op één lijn gesteld met de belachelijke zwakkelingen, die slechts een schemerend hersenleven van de echte idioot onderscheidt. En onmachtig me flink te verzetten boog ik onder dit verdict mijn hoofd, voelde ik me worden tot 't geen men scheen te beweren, dat ik inderdaad al was.
Geen spoor meer van mijn vleugje energie. Ik stond pas uit mijn bed op, wanneer ik 't er niet langer in kon uithouden en ik viel er weer in neer, zodra ik niet meer wist, waar ik onopgemerkt mocht blijven hangen of rondslenteren. Uren lang lag ik op een sofa als verstompt voor me uit te staren en trokken de nevelen, die mijn gedachten omfloersden, soms een ogenblikje op, dan zag ik het leven bij het licht van mijn koude jaloezie van alles en allen, dan was ik me alleen bewust van een alomvattend haten. Akelig ledige dagen! Geen sprankje belangstelling in wat ook!
Ik las mijn novelle over en vond het ding nu zelf onuitstaanbaar: mat, dwaas en tegelijkertijd aanmatigend. Neen, neen, ik was geen kunstenaar.
Menige avond bedronk ik me op mijn kamer om in een half uur van opgewondenheid voor de toekomst weer eens een romantisch plan te kunnen ontwerpen. Ik wist, dat het nooit tot uitvoering zou komen; maar het bezorgde me ten minste een flets voorgevoel van heerlijke emoties, een siddering van denkbeeldig leven.