Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/114

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

plaats der bijeenkomst kon overzien. De lucht was met sterren bezaaid en het was bladstil. De machtige rivier lag kalm tusschen hare oevers als een oceaan na hevigen storm. Tom luisterde een oogenblik, maar de stilte werd door geen geluid verstoord. Toen begon hij zacht te fluiten en dit geluid werd onder het kreupelboschje beantwoord. Tom floot nog eens en het signaal werd weder op dezelfde wijze herhaald. Toen riep eene gedempte stem:

‘Wie nadert daar?’

‘Tom Sawyer, de Zwarte Roover der Spaansche Zee. Noemt uwe namen.’

‘Huck Finn met de Roode Hand en Joe Harper, de Schrik van den Oceaan.’ Tom had deze titels uit zijn lievelingsboeken geleverd.

‘In orde. Geef het contra-signaal.’

Twee schorre stemmen fluisterden gelijktijdig het volgende schrikkelijke woord in den stikdonkeren nacht: ‘Bloed!’

Toen wierp Tom zijn ham over den heuvel en klom er daarna zelf af, terwijl hij onder 't afdalen zich nu en dan het vel openreet en zijne kleeren scheurde. Er was wel een geschikt en gemakkelijk pad langs den oever, om van de hoogte af te dalen, maar dat miste het voorbeeld van moeite en gevaar, door een zeeroover zoo gewaardeerd.

De Schrik van den Oceaan had een zijde spek medegebracht en was onder het dragen van dien last bijna bezweken. Finn had een koekenpan gestolen en voor een voorraadje tabak en eenige korte pijpen gezorgd. 't Was maar jammer, dat hij de eenige der drie roovers was, die de kunst van rooken en pruimen verstond. De Zwarte Roover der Spaansche Zee maakte de opmerking, dat het gevaarlijk was zonder vuur op tochten te gaan, en dat was eene verstandige opmerking. Lucifers waren in dien tijd nog onbekend. Maar op eenige ellen afstands zagen zij