Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Wat moet je daarvoor hebben?’

‘Wat geef je er voor?’

‘Een stuk zoethout en een vischhaak.’

‘Laat kijken.’

Tom vertoonde die twee artikelen; zij werden goed bevonden en de goederen veranderden van eigenaar. Daarna verkocht Tom een paar albasten knikkers voor drie roode kaartjes en een paar andere prullen voor blauwe. Bijna al de jongens, die voorbijkwamen werden aangeklampt en het koopen en verkoopen van kaartjes van verschillende kleuren werd nog een kwartier voortgezet. Toen ging hij de kerk binnen met een troep andere schoongewasschen, luidruchtige knapen en meisjes, begaf zich naar zijne zitplaats en maakte een standje met den jongen die naast hem zat. De onderwijzer, een deftig oud heer, kwam tusschenbeide, maar zoodra hij zijn rug gekeerd had, trok Tom een jongen die voor hem zat bij het haar en was in zijn boek verdiept, toen het slachtoffer omkeek. Een seconde later prikte hij een anderen jongen met een speld, om hem ‘ai’ te hooren zeggen en haalde zich daardoor andermaal eene berisping op den hals. De geheele klasse van Tom waren vogels van eenerlei veeren, - woelige, drukke, lastige snaken. Toen zij hunne les moesten opzeggen, was er geen enkele, die zijne verzen volkomen kende, maar door voorzeggen en influisteren brachten zij het allen, gelukkig zoo ver, dat zij eenige kleine, blauwe kaartjes machtig werden, waarop een bijbeltekst geschreven stond. Het opzeggen van twee teksten werd met een blauw kaartje beloond, tien blauwe kaartjes stonden gelijk met één rood en mochten daartegen geruild worden. Tien roode kaartjes stonden weder gelijk met één geel, en een leerling, die tien gele kaartjes had, kreeg van den catechiseermeester een zeer eenvoudig ingebonden bijbeltje, dat in die goedkoope tijden de waarde had van veertig cents.