Naar inhoud springen

Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Daarop begon Tom iets op de lei te krabben, dat hij voor het meisje verborg. Doch zij was er nu vlugger bij en verzocht Tom het te mogen zien.

‘Och, het is niets,’

‘Jawel.’

‘Neen, het is niets; je behoeft het niet te zien.’

‘Jawel, ik moet het zien. Och toe, als je blieft.’

‘Ja, maar zul je het niet over vertellen?’

‘Neen, zeker niet. Op mijn woord van eer niet.’

‘Zul je het niemand vertellen, zoolang als je leeft?’

‘Neen, ik zal het niemand vertellen. Laat me nou kijken.’

‘Och, je moogt het niet zien.’

‘Nu je me zóó behandelt, wil ik het zien, Tom,’ - en zij legde haar handje vlak op de zijne, waarop eene kleine schermutseling ontstond. Tom deed alsof hij in ernst weerstand bood, maar liet zijne hand van lieverlede glippen, totdat deze woorden openbaar werden: ‘Ik heb u lief.’

‘O, ondeugende jongen.’ En zij gaf hem een lief, klein klapje op de hand, bloosde en keek toch verheugd.

Op datzelfde oogenblik voelde de knaap zich door iemand langzaam bij de ooren pakken en met kracht ophijschen. In die houding werd hij door het lokaal gedragen en, onder de brandende pijn van het gemeesmuil der geheele school, op zijn eigen plaats neergezet. Toen bleef de meester gedurende een paar vreeselijke minuten vóór hem staan, en verhuisde eindelijk weder zonder een woord te spreken naar zijn troon. En Tom, ofschoon zijn ooren suisden, juichte in zijn hart.

Toen de school tot rust was gekomen, deed Tom eene oprechte poging om te leeren, maar de verwarring in zijn hoofd was te groot. Op zijn beurt nam hij deel aan de