Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Hevige snikken.

Tom haalde zijn grootsten schat voor den dag, een koperen knop van een schelkoord, hield haar dien voor en zeide:

‘Becky, die is voor jou; neem hem, als je blieft.’

Zij smeet het geschenk op den grond. Toen stapte Tom de deur uit en ijlde naar buiten, naar de heuvelen, om dien dag niet meer naar school terug te keeren.

Nauwelijks was hij verdwenen, of Becky gevoelde berouw. Zij liep naar de deur, doch Tom was niet meer in het gezicht. Zij ijlde over de speelplaats; ook daar was hij niet. Toen gilde zij:

‘Tom! Tom! kom terug.’

Zij luisterde aandachtig, doch er kwam geen antwoord; zij was met de stilte en het gevoel van verlatenheid alleen. Er schoot haar niets over dan te gaan zitten, opnieuw te schreien en zich zelfverwijten te doen. Daarbij moest zij haar verdriet voor de langzamerhand weer bijeenkomende schoolkinderen verbergen en het kruis opnemen van een langen, drukkend warmen achtermiddag in de school te zitten, zonder iemand te hebben, voor wien zij haar hart kon uitstorten.




HOOFDSTUK VIII.



Tom sloop voort door straten en stegen, totdat hij uit het vaarwater der terugkeerende schooljeugd was, en gaf zich toen aan zijne sombere gemoedsstemming over. Hij stak een paar malen met een schuitje een smal strookje der rivier over, omdat er onder de jeugd eene overlevering bestond, dat het oversteken van water voor vervolging bewaart. Een half uur later