Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 30 —

    Gy , die zijn vriendschap hebt bedrogen ,
Daar is voor U geen deel aan Fingals feestdisch meer !
Gy zult door 't steil gebergt mijn jacht niet meer verzellen,
    Uw boog mijn hinden niet meer vellen!
Mijn vijand zal voortaan niet vallen voor uw speer !




Gy, laat my nog voor 't laatst haar maagdlijk schoon beschouwen,
    Haar kaken uit mijn oog bedauwen!
Helaas daar ligt zy neêr met eeuwigbleeken mond!
Het noodlot heef haar oog voor eeuwig toegeloken!
De jachtpijl in haar hand, ligt onder haar gebroken!
Het windtjen beurt heur hair al golvend van den grond!




Zingt Zarnoos spruit ter eer', en voeren lucht en winden
    Haar' naam door 's hemels welving rond!
En, harpen, kunt ge een' weg naar 't bloedend harte vinden,
Ô Zalft mijne ongeneesbre wond.

DE BARDEN.

  Zie duizend luchtverhevelingen
Zich vormen over ’t schoon, aanminnig Maagdlijk lijk!
  Zich rond om ’t neevlig wolkjen dringen,
Dat de afgescheiden ziel vereenigt met hun rijk.
  Zie de achtbre Geesten van haar Vaderen
  De aanminnige in heur opvaart naderen!