Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 28 —

» Nooit zegg’ men, dat mijn volk geslacht werd voor mijn oog,
» En zonder dat ik ’t zwaard tot hun bescherming toog!
» Nooit zal u zulk verwijt de tranen doen ontschieten,
» Geliefde van mijn ziel! schoon al mijn bloed moest vlieten! »

« En nimmer zegg’ men ook dat Fingals afkomst vlood
» (Hernam ik)! zag ik me ook voor de open kaak der dood,
» Blijmoedig trad ik toe met onvertrokken wezen,
» En zeide ik : Zelvmaas Bard heeft nooit geleerd te vreezen;
» Zijn vreugd is in ’t gevaar! » — Maar Lathmon velt zijn speer.
Zy zinkt my dwars door ’t schild en langs mijn zijde neêr.
Ik voelde ’t koude staal voorby mijn heup gegleên.
Ik trek den sabel uit en houw de speer in tweën.
De punt is onbebloed en glinstert in het gras,
En Nuaths oog ontvlamt van achter ’t zwaar rondas.
Hy ziet me in dezen stand de rechter zijde ontblooten,
En wringt zich om my ’t staal de ribben in te stooten,
Maar ijlings koomt mijn speer hem nog in ’t zwaaien voor,
Vliegt, als een bliksemstraal, zijn beuklaar door en door
En snijdt den armriem los. En, zonder af te breken,
Duikt ze achter hem in de aard, en blijft ’er trillend steken.
Zy nam den beuklaar meê, die hangende op de lans,
By ’t schudden van heur hout verdubbelt in zijn’ glans.
Doch Lathmon, buiten slaat om de eenmaal aangenomen
Beweging van zijn lijf in ’t toeslaan in te toomen,
Valt, schoon ontwapend, toe en stort zich, in zijn vaart,
Met de onbedekte borst op ’t hem verwachtend zwaard.
Dit ziet ge, ô Gaöl, en den wakkren held genegen,
Strekt ge ijlings in zijn’ val uw’ beuklaar voor mijn’ degen,
En redt den vijand zelf, het reeds vêrloren licht.

Hy zag het, en de traan ontsprong hem op ’t gezicht.
Hy smeet zijns Vaders zwaard weemoedig langs de velden: