Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 42 —

De Steenbok blink’, de Winter woede,
Uw kiel steekt af in Venus hoede,
En de Oceaan erkent heur macht.

Godes, die duizend starrenreien
Ten Hemelheirbaan op geldt!
Gy zult ook deze hulk geleien,
En zoele Lenteschaduw spreien
Voor barre Winterduisterheid!

En Gy vooral, die uit den hoogen
Vertrouwlijke eenzaamheid bespiedt!
Gy, Nachtvorstin der Hemelbogen,
Die met een onbepaald vermogen
Op ’t bruischend Element gebiedt!

Godes, (want op uw wenken wassen
Of slinken, rijzen, dalen, staan,
Naar ’t wenden van uw zilvren assen,
De ontzachlijke waterplassen
Van meir, van stroom, en Oceaan.)

Godes, schiet liefelijker stralen
Op ’t duurbevrachte Vaartuige neêr,
Dan ge ooit op Latmos kruin liet dalen;
En schenk mijn’ Vriend in Frieslands palen
Aan ’t Recht, aan de Eer, de Vriendschap, weêr!

Ex tempore,
In Amsterdam,
den 30 van Wintermaand, 1781.