Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 55 —

   Zou ’t hart u onverstaanbaar wezen,
    Om dat der tong’ de taal ontbreekt?

   Neen, zaagt ge ooit blinkende oogen leken,
Maar met een’ zachter gloed dan ’t flonkrend vuur der Min,
   De Vriendschap meldt zich door dit teeken:
    En ’t hart erkent u voor Vriendin.

   Of, zou de Vriendschap niets gewinnen,
    Daar, waar de Liefde zegeviert? —
   Neen, klonkt ge uw beider hart en zinnen
   Te saam door ’t vurigste beminnen,
    En wordt ge door één geest bestierd;
   Het recht der Vriendschap moest beginnen,
    Zoo dra ge uws Bruîgoms Weêrhelft wierdt.

   Ja, sint dien schoonsten uwer dagen,
    Dat Liefde uw harte snoerde aan een,
   Werd u mijn Vriendschap opgedragen;
    Waart ge immers lot- en hartgemeen.

   En nu, daar Godgewijde banden
   Den Echtknoop leggen op uw handen,
    Die lang uw zielen hield verknocht!
   Zou nu mijn hart u onderscheiden?
   Niet even teder zijn voor beiden? —
    Verband, verband die achterdocht!

   Neen, welvereenigde Echtelingen,
    Mijn hart juicht u te gader toe!
   En mag mijn kunst hier ’t Feestlied zingen,
   En, schoone Bruid, uw aandacht dwingen,