Pagina:Mengelingen Deel 2.pdf/60

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 58 —

    Door één geschakeld en verward:
   Maal ’t murmlen van verliefde stemmen,
   Die bevend op de lippen stremmen
    Door de overstelping van het hart!
   Maal harten, die van weelde trillen,
   Hun kracht, hun ademtocht verspillen
In zuchtjens, door ’t vermaak ten boezem uitgeperst!
   Maal… Neen, sta af, wat zoudt gy konnen?
   Hier kent de Dichtkunst zich verwonnen,
    Heur stem bezwijtk, heur Cyter berst.

   Zy berst! — ô Krachtloos zangvermogen!
   Bezwijkt ge hier reeds in uw pogen?
    Valt u dit voorwerp reeds te zwaar? —
   Daar is nog hooger toon te heffen,
Nog hooger zaligheid in ’t Echtgareel te treffen:
    Gy zaagt heur flaauwste schaduw maar.

   Maal Zielen die oprecht beminnen,
Van zuivre lust doorblaakt, doortinteld, en doorgloeid,
   En, buiten aandrift van de zinnen,
    Tot een gesmolten, saamgevloeid: —
   Die, weêrzijds in elkaâr verloren,
   Vernietigd beurtlings en herboren,
    Zich-zelven alles zijn met God;
   En, van dat teêr gevoel doordrongen,
   Zich met verrukking zien besprongen
    Door al de wreedheên van het lot.

   Maal zielen, die… gy weent, mijne oogen!
    Dit denkbeeld perst u tranen af!
   En welk een hand zal ze immer droogen? —
Grijp moed! Zy wacht ons licht aan de andre zij’ van ’t graf.