Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/104

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 102 —

voor); maar hy heeft verplichting aan my, dewijl hy zonder my geen Stalknecht zou zijn. Het is dus wel zot, dat ik hem drage, wanneer hy my afrijden of versch voeder met my halen wil, dat ik de spoorslagen van hem dulde, en my toomen en teugelen laat, even of ik voor zijn dienst geboren waar. Dit verveelt my. » — Op die woorden kwam de Stalknecht om ’t Paard te zadelen; en dit, om zijn Filosofie in praktijk te brengen, gaf hem met de achterhoeven een’ slag op de borst, dat hem het bloed uit de keel vloog, en hy dadelijk dood nederviel. « Zie (zei het Paard) zoo behoort het: ik wist mijne eigen krachten niet. » — Nuu werd het noch gevoederd noch geroskamd. Het kreeg honger; het verliet den stal, en werd van de Wolven gevreten, die er lang op geloerd hadden. « Ach (riep hy toen) had ik my den Stalknecht blijven onderwerpen! » —

De heer van den Stal, die ter jacht was geweest, kwam juist op het mat als dit voorviel. Zijn jager lei aan op de Wolven : « Laat af (zei de Heer)! het is dat ondankbare beest, dat mijn’ trouwen Stalknecht heeft doodgeslagen, het verdient niet beter. »



 

IX.
De Wolven.


De Wolven, overal vervolgd en verdreven, werden eindelijk te rade zich te vermommen. Een hulsel van schapenwol, dat hun ’t voorhoofd bedekte, en een uitzicht van goede trouw en onnoozelheid deed hen toegang by de kudden vinden. De Honden blaften wel, maar de schapen hadden geen erg, de Herders vonden behagen in dit goelijk soort van dieren, dat zich Lammervrienden noemde, en de grommende wachters werden