Naar inhoud springen

Pagina:Multatuli - Ideën I (herzien 1879).djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
7
Multatuli


wie ’t gehalte van onze „geachte leden“ onderzoekt, zal inzien dat men veelal te doen heeft met negatieve waarden, met niet-profeten, ’tgeen trouwens reeds blykt uit de onteerende „vaderlandsche geachtheid.“ Doch al ware dit anders, krachten die tegen elkaar inwerken, gaan te-loor. Zie daarover: Duizend-en-eenige Hoofdstukken over specialiteiten.


10. De jeugd moet zich oefenen in ’t bepalen.


11. Om ’n voorwerp te teekenen, is ’t niet voldoende den omtrek, de kleur en de schaduw van dat voorwerp te kennen, men moet dat alles kunnen weergeven.

Om ’n gedachte uittedrukken, moet die geworden zyn tot beeld, dat is: tot denkbeeld. Zoo’n beeld moet men leeren teekenen.

Denkbeeld is ’n lief woord, en een der velen waaruit de schoonheid onzer taal blykt. Het grieks-latyns-fransche idee is er arm by, omdat daarin ’t begrip: denken niet vertegenwoordigd wordt. ’t Is jammer dat zoo vaak het besef der ware beteekenis van ’n woord verstompt door dagelyksch… gebruik. De wysgeerige behandeling eener taal als de onze, leidt dikwyls tot verrassende opmerkingen. Juist daarom vind ik het zoo betreurenswaardig dat men taalstudie heeft omgeknoeid in letterziftery.


12. Gedachten heeft ieder. By weinigen worden ze tot denkbeelden. Nog minder zyn er, die vorm en kleur weten weertegeven van die beelden. En wie dit doet, hoort gedurig: «juist wat ik dacht.» Ja, op omtrek na, op kleur na, op schaduw na. Dat is: op zeer veel na.

En vooral op den moed na, om daarmee op eigen verantwoordelykheid voor den dag te komen!


13. Het is zeer moeielyk zich juist uittedrukken. [1] Wie klaagt over gebrek aan diepte in deze gedachte, is niet gewoon zich toeteleggen op juistheid van uitdrukking. Dit is myn denkbeeld.

  1. Op dit eenvoudig woord, dat ik verzoek in verband te brengen met 10, kom ik herhaaldelyk terug, en wel in ’t byzonder in m’n verhandeling over Vrye Studie, waarnaar ik verwys. Zie ook de noot onder 268.


14. Onjuistheid van uitdrukking baart stryd. Wie dus stryd wil ontgaan, moet zich toeleggen op juistheid?

Volstrekt niet. Hy zou daardoor zich vrienden maken van wie ter goeder trouw zyn, maar tot vyand ieder die belang