en kleiner. Maar als ik een K gezet heb, laat ik die staan. Dat is tuchteloosheid.
44. 't IS een infame leugen dat Babylon verwoest is, omdat iemand een T had weggelaten uit de laatste, steeds gesplitste, ernstigste, netste, stoutste, getoetste, stuitendste, utrechtstsche... 'k weet niet wat.
45. We hebben n's teveel als slotletter. En dat moet minder worden, juist omdat er nog een bijkomt, de ephelkustische, die wij niet kunnen missen. Maar hondjeN met houteN staartjeN hoeft niet.
Ja, al hadden wij gebrek nan slot-n's, dan is toch dat houtig ènnerig staartjeN van de dimunitiva niet te verkiezen. En al was 't mooi, het kwispelt niet omdat het niet leeft, dat stijve staartjeN.
Zeg eens: "kom hier, meisjeN..." Ik ben zeker dat ze wegloopt, en ze heeft gelijk.
Wat niet leeft, deugt niet.
Roep eens: "geloof me, o mens...CH!" Zoo'n mensch zal wat gelooven, ja, maar hij zal niet u gelooven. Hij zal gelooven dat ge een vervelend mens C H zijt.
46. Ik geef wenken, geen regels.
47. Ik bied een vel druks voor een goed voornaamwoord, tweede persoon. Maar er mag geen g in komen... ook geen ij, noch y... ook geen ou.
U is goed als accusatief. Maar als nominatief is 't een lelijk woord en verraadt zijn possessieven oorsprong. U is, beduidt de Edelheid van U, is... uwe edelheid is... U E D is... U E is... uwee is.
Ja, voor een goed nominatief pronomen, tweede persoon, geef ik een vel druks, en wel twee. En als men er op staat,