Aan de stemgeregtigden
in het
kiesdistrikt Tiel.
Max Havelaar, Deel II pag. 183.
Ik heb mijnen wensch te kennen gegeven, om te worden in aanmerking gebragt bij de aanstaande verkiezing van een lid der Tweede Kamer voor Uw Distrikt, en gevoel mij verpligt U de redenen meê te deelen, die mij tot dien wensch bewegen.
Eerzucht in den gewonen zin bezielt mij niet; en al ware dat zoo, dan nog zou die zucht mij niet nopen tot het begeeren van eene plaats in de vertegenwoordiging des Volks, na de opmerkingen die ik gemaakt heb, omtrent de hoedanigheden, welke naar het gevoelen van vele Kiezers, iemand die plaats waardig maken. Men behoeft slechts het oog te slaan op de gronden, die gewoonlijk ter aanbeveling van dezen of genen Kandidaat worden aangevoerd, en die gewoonlijk nederkomen op